m. (-s),
1. pak, bos van samengebonden gelijksoortige voorwerpen: een bundel stro; een bundel papieren, paperassen; een bundel lichtstralen; ook vaak zonder band, een handvol: een bundeltje kleren; zijn bundeltje pakken, zijn spulletjes bijeenzoeken en vertrekken; een bundel gedichten, in een boek verenigd;
2. (analytische meetkunde) een verzameling van gelijksoortige meetkundige figuren .
Nader bepaald is een bundel een verzameling van rechten, krommen of oppervlakken met de eigenschap dat elk punt van het vlak resp. van de ruimte slechts door één exemplaar van de bundel wordt gesneden. Men zegt dan dat een bundel ∞ exemplaren van de beschouwde figuur omvat. Het eenvoudigste voorbeeld is de bundel rechten in het vlak gevormd door alle rechten door één punt, want door nog één punt is een rechte van het stelsel volkomen bepaald. Zo vormen alle vlakken die door één rechte gaan (als bladen van een boek) een bundel.
Hebben in het platte vlak twee krommen van de bundel de vergelijkingen f1{x,y) = 0 en f2(x,y) =0, dan is de vergelijking van een willekeurig exemplaar van de bundel: f1(x,y) + λf2(x,y) 0, waarin λ een willekeurig getal voorstelt. Hebben in de ruimte twee oppervlakken van de bundel de vergelijkingen:
f1(x,y,z) = 0 en f2(x,y,z) = 0, dan is de vergelijking van een exemplaar van de bundel:
f1(x,y,z) +λ\f2(x,y,z) = 0, waarin λ een willekeurig getal voorstelt. Op analoge wijze definieert men bundels van cirkels (zie cirkelbundel) en van bollen (zie bollenbundel).