[Lat. bulla, metalen sierknop], v./m. (-len),
1.open brief van een paus;
2. gezegelde oorkonde van vorsten ;
3. diploma van een academische graad.
Oorspronkelijk was de bul de (meestal metalen) koker, die een oorkonde met een daaraan gehecht zegel omsloot; later werd het zegel zelf en tenslotte de oorkonde zo genoemd. De door de middeleeuwse Byzantijnse en Duitse keizers uitgevaardigde plechtige oorkonden worden bullen genoemd, voorzien van een loden, (zelden) zilveren of (soms) gouden zegel, b.v. de gouden bul (bulla aurea) van keizer Karel IV (1356), waarin de rechten van de keurvorsten werden omschreven.
Het woord bul wordt nog steeds gebruikt voor een in zeer plechtige stijl geschreven document van de paus, waaraan vroeger bijna altijd een loden zegel met de hoofden van de apostelen Petrus en Paulus aan de ene en de naam van de paus aan de andere zijde werd bevestigd. Sedert paus Leo XIII (1878) wordt lood nog maar zelden gebruikt (alleen voor zeer bijzondere documenten) en is het rode lakzegel gebruikelijk. Dit hangt aan een zijden koord (bij gunsten) of aan een hennepkoord (bij rechtszaken). Een bul draagt zelden het onderschrift van de paus: gewoonlijk ondertekent de kardinaal-kanselier met enkele andere prelaten. Het materiaal is sterk geelachtig perkament, de taal is Latijn. Het schrift was lang Oudgotisch, maar sedert 1878 Latijns.
Consistoriale bullen noemt men die welke in een consistorie inhoudelijk zijn bepaald. Alle bullen worden geciteerd met de beginwoorden van de tekst (arenga).
LITT. J.von Pflugk-Harttung, Die Bullen der Papste bis zum Ende des 12. Jahrh. (1901); A.Eitel, Ueber Bleiund Goldbullen im Mittelalter (1912); G.Battelli, Acta pontificum (1933).