Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-06-2019

Buil (bult)

betekenis & definitie

v./m. (-en),

1. een plaatselijke opzwelling ten gevolge van een onderhuidse bloeduitstorting; (te onderscheiden van een blaar en van een blein): zich een buil vallen of stoten; klein kliergezwel; ook met betrekking tot gewassen; (zegsw.) daar kun je of zul je je geen buil aanvallen, dat kun je gerust doen, daar is niet veel risico aan verbonden;
2. verhevenheid, bult op een metalen voorwerp.

Vooral aan het hoofd, waar de onderhuidse weefsels straf gebouwd zijn en het bloed zich niet goed kan verspreiden, kan er na een stoot of een slag een sterk verheven buil ontstaan. Het uitgestorte bloed wordt geleidelijk afgestoten en weer weggevoerd en de buil verdwijnt weer vanzelf (hematoom).

Door ontstoken lymfknopen ontstaan eveneens zwellingen (bubo’s), in het bijzonder bij gezwollen lymfknopen in de liezen bij harde sjanker, het eerste stadium van syfilis, en bij andere geslachtsziekten. De meest voorkomende vorm van pest gaat ook met opvallende lymfknoopzwellingen gepaard, en wordt builen- of bubonenpest genoemd. Aleppobuil (Delhibuil, Oriëntbuil) is een met zweervorming gepaard gaande leishmaniasis, die in landen om de Middellandse Zee en in de tropen voorkomt.

< >