Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-06-2019

Bui'deldieren

betekenis & definitie

o. (mv), een onderklasse van de klasse zoogdieren.

De buideldieren (Marsupialia) ontlenen hun naam aan de buidel, bestaande uit twee zijdelingse plooien in de buikhuid, die zich tot een zak kunnen verenigen. De buidel wordt gesteund door twee buidelbeenderen, die scharnierend aan het bekken verbonden zijn. De melkklieren bevinden zich in de buidel, waar het zeer onvolkomen geboren jong (de rode reuzenkangoeroe is manshoog, het pasgeboren jong is nog geen 3 cm lang; de draagtijd is slechts 39 dagen) lange tijd bescherming vindt. Het jong is door vergroeiing van de lippen vastgehecht aan de tepel; de melk wordt door spiercontracties bij het jong naar binnen gespoten. Een cloaca komt niet voor, hoewel bij de wijfjes anus en urogenitaalopeningen door één sluitspier omgeven zijn. Baarmoeder en schede zijn gepaard, een placenta komt meestal niet voor.

Bij het mannetje ligt de balzak voor de penis. Slechts één van de valse kiezen wordt gewisseld, zodat het melkgebit grotendeels in functie blijft.

De buideldieren komen voornamelijk voor in het Australische gebied (Irian Barat, Australië, Tasmanië en nabijgelegen eilanden, westwaarts tot op Sulawesi), terwijl ook twee families in Noord- en Zuid-Amerika voorkomen. In het Mesozoïcum waren zij over de gehele aarde verspreid, maar zij moesten het onderspit delven voor de hogere zoogdieren. Australië was echter al sinds het Krijt een eiland, zodat het niet door hogere zoogdieren (enkele uitzonderingen daargelaten) bereikt werd. Hier begon een enorme ontwikkeling van de buideldieren, die alle elders door hogere zoogdieren ingenomen plaatsen in het milieu gingen bezetten. Dit leidde tot opmerkelijke gelijkenissen (zie convergentie), want er ontstonden equivalenten van ‘knaagdieren’, ‘hoefdieren’, ‘roofdieren’, ‘insekteneters’ e.a. (b.v. resp. buidelmuis, kangoeroe, buidelmarter, buidelmol). Zuid-Amerika raakte pas in het Tertiair geïsoleerd, toen echte roofdieren nog niet optraden. Pas toen de verbinding met Noord-Amerika in het Pleistoceen een feit werd, drongen de roofdieren binnen, zodat nu alleen nog een restbestand

van buideldieren in Zuid-Amerika voorkomt. Alternatieve hypothesen zijn:

1. dat de buideldieren zich vóór de continentverschuiving via Antarctica van Zuid-Amerika naar Australië verspreidden;
2. dat de buideldieren in Australië door snelle aanpassing aan omstandigheden ter plaatse de andere zoogdieren konden overvleugelen.

De buideldieren vormen een soortenrijke groep: op het Australische vasteland alleen al zijn er minstens 150 soorten, waarvan een derde kangoeroes. Vooral de grotere Australische soorten zijn sterk door de mens vervolgd; enkele soorten zijn reeds voorgoed verdwenen. Hier zijn het ingevoerde konijn, katten en honden als voedselconcurrenten opgetreden. Men onderscheidt drie onderorden. Tot de onderorde Polyprotodontia, gekenmerkt door een groot aantal snijtanden (tot tien in de bovenkaak), behoren naast enkele alleseters, de vlees- en insekteneters onder de buideldieren. De buidelratten of opossums (familie Didelphidae) zijn beperkt tot Amerika.

De familie Dasyuridae omvat o.a. de volgende soorten:

1. De spitsbuidelrat of gestreepte buidelmiereneter (Myrmecobius fasciatus), een dwarsgestreepte termieteneter uit Zuid-Australië; het vrouwtje bezit geen buidel; verborgen in het lange buikhaar hangen de jongen aan de tepels. Dit dier heeft totaal ca. 50 tanden, een record onder de buideldieren.
2. De buidelspitsmuis (Sminthopsis crassicaudata), slechts 18 cm lang, waarvan bijna de helft voor de staart.
3. De buidelspringmuis (Antechinomys laniger) van Queensland en Zuid-Wales is verwant aan voorgaande soort.
4. De buidelmarters (Dasyurus) die een gevlekte pels hebben en de grootte van een kat bereiken; deze nachtroofdieren zijn door sterke vervolging zeldzaam geworden (nog vrij algemeen in Tasmanië).
5. De buidel- of Tasmaanse duivel (Sarcophilus harrisi) die een zwarte pels heeft; hij speelt ongeveer de rol van de hyena.
6. De buidelwolf (Thylacinus cynocephalus) van Tasmanië is het grootste roofdier onder de buideldieren.

De buidelmol (Notoryctes typhlops) van ZuidAustralië is een molachtig buideldier. De familie buideldassen (Peramelidae) leidt een gravend leven; de tweede en derde teen zijn vergroeid. De buideldas (Perameles nasutus) is verspreid over NieuwGuinea en omliggende eilanden en Australië.

De onderorde Paucituberculata omvat slechts enkele, weinig bekende Zuidamerikaanse soorten.

De onderorde Diprotodontia, waartoe alle volgende buideldieren behoren, is gekenmerkt door twee naar voren gerichte onderste snijtanden en de vergroeiing van de tweede en derde teen; het zijn vrijwel uitsluitend planteneters. De buidel- of suikereekhoorn (Petaurus sciureus) zweeft van tak tot tak met behulp van een huidplooi tussen voor- en achterpoot. Ook insekten maken deel uit van zijn dieet. Diverse soorten koeskoessen (Phalangeridae) bewonen het gebied van Celebes tot NoordQueensland. De honingmuis (Tarsipes rostratus) is een klein diertje met lange tong en gereduceerd gebit; het leeft van honing en insekten. De bekende koala (zie buidelbeer) is een boomdier van OostAutralië. De wombat is een plomp, gravend dier met knaagdierachtige tanden; enige soorten komen voor in Oost-Australië en Tasmanië.

De springbuideldieren (familie Macropodidae) omvatten alle kangoeroeachtige soorten. De kleinste vormen zijn de kangoeroeratten (geslachten Bettongia en Potorous). Voor de overige vormen: zie kangoeroes.

Litt.: W.D.L.Ride, Aguideto the native mammals of Australia (1970); H.Tyndale-Buscoe, Life of marsupials (1973).

< >