m. (-beren), (ook: koala), een buideldier.
De buidelbeer (Phascolarctus cinereus) is een van de boombewonende buideldieren van oostelijk Australië. Zij voeden zich met het blad van verschillende gombomen (Eucalyptus). De lange armen en de klauwachtige handen zijn te beschouwen als aanpassingen aan het boomleven. De oren hebben grote pluimen, de grote neus is geheel naakt, een staart ontbreekt. Het wollige dier maakt een teddybeerachtige indruk; het wordt 60—80 cm lang en kan meer dan 10 kg wegen. Na een korte periode in de buidel wordt het ene jong door de moeder op de rug gedragen.
Nadat de populaties geweldig te lijden hadden gehad (bont), werd ca.1930 een einde gemaakt aan de jacht op de koala. Naast een strikte bescherming heeft men dit vreedzame en in veel opzichten interessante dier weer hier en daar uitgezet en deze pogingen zijn op den duur met succes bekroond. De voortplanting verloopt langzaam. De dieren worden pas op hun derde of vierde jaar geslachtsrijp, en de wijfjes werpen hooguit één jong per jaar. Vanwege het gespecialiseerde voedsel kunnen alleen die dierentuinen die over de juiste gombomen beschikken met succes buidelberen houden.