mossen, een afdeling in het plantenrijk die men samen met de varens wel Archegoniatae noemt, wegens de vrouwelijke organen, die ongeveer flesvormig zijn en de eicel bevatten (zie archegonium). De Archegoniatae vormen in de indeling van het plantenrijk de overgang van de Thallophyta naar de Cormophyta; de Hepaticae (inclusief de Anthocerotae) hebben nog een soort thallus .Mossen hebben vrijwel alle meercellige voortplantingsorganen, dit in tegenstelling tot de eencellige voortplantingsorganen bij de ‘lagere’ planten.
De Bryophyta worden verdeeld in Musci (‘echte’ of bladmossen) en Hepaticae (levermossen). Van de Hepaticae worden soms nog de Anthocerotae afgesplitst. Bij bladmossen wordt de groene kleur veroorzaakt door bladgroenkorrels (zie chlorofyl), die dezelfde samenstelling hebben als die van de overige Cormophyta; hun celwanden bestaan eveneens uit cellulose.
Mossen zijn in het algemeen kleine planten; Dawsoma-soorten echter kunnen tot 0,5 m groot worden. Zij komen over de gehele wereld voor, maar zeer veel soorten zijn beperkt tot een klein areaal, en doorgaans zijn zeer bepaalde groeiplaatsen onontbeerlijk (moerassen, rotsbodems, boomstammen, bladeren, bos, onder water, enz.).
Mossen zijn zeker al zeer lang op de aarde aanwezig, maar over hun afstamming is geen algemeen aanvaarde theorie ontworpen.