(Du.: Braunschweig), vm. Duits hertogdom, ontstaan uit de delen van Saksen die Hendrik de Leeuw in 1181 mocht behouden.
Zijn kleinzoon Otto werd in 1235 als hertog van Brunswijk erkend door keizer Frederik II. Na meerdere delingen en samenvoegingen bleef sinds 1569 Brunswijk-Lüneburg, het latere keurvorstendom Hannover.
De rest van Brunswijk werd in 1634 verenigd in Brunswijk-Wolfenbüttel. In 1866 schaarde Brunswijk zich in de oorlog tussen Oostenrijk en Pruisen aan de Pruisische zijde en werd lid van de Noordduitse Bond.
In 1884 stierf het regerende vorstenhuis uit. De vroegere kroonprins van Hannover had nu de meeste rechten op opvolging, maar bedong haar niet omdat hij geen afstand wilde doen van zijn aanspraken op Hannover.
Zijn gelijknamige zoon, Ernst August, huwde in 1913 de dochter van Wilhelm II, Victoria Louise, en werd hetzelfde jaar hertog. In nov. 1918 moest Ernst August aftreden.
In april 1919 werd de radenregering onderdrukt. Als ‘Freistaat’ kreeg Brunswijk in 1922 een nieuwe grondwet.
In de jaren 1933-45 werd Brunswijk bestuurd door een Reichsstatthalter. Sinds 1946 maakt het deel uit van de deelstaat Nedersaksen.
LITT. B.F.Beckurts, Grundriss der Braunschweiger Gesch. (3e dr. 1931).