Zuidned. schilder, *ca. 1525 Brogel? (in de Kempen), ♱5.9.1569 Brussel. Hij was leerling bij Pieter Coecke van Aelst tot 1550, werkte in 1551 onder P.Balten te Mechelen aan het Altaar van de handschoenmakers, werd in okt.(?) 1551 in het Sint-Lucasgilde te Antwerpen als vrijmeester ingeschreven en werkte voor de kunsthandel van Jeroen Cock.
In 1552 vertrok hij naar Italië en in 1554 was hij terug in Antwerpen. Hij huwde in 1563 met Mayken, dochter van Pieter Coecke van Aelst, en vestigde zich te Brussel.
Zijn vroegste werk schijnt enkel bestaan te hebben uit tekeningen (landschappen en zedenkundige voorstellingen), die voor de vaste graveurs van Cock op de plaat werden gezet om uitgegeven te worden. Een aantal studietekeningen van boeren, bedelaars en andere pittoreske figuren, die als laat werk van hem werden beschouwd, staat thans op naam van Roeland Savery.
Ca. vijftig schilderijen, ontstaan vanaf 1558, zijn van hem bekend. Uitgaande van de verworvenheden van Bosch, Van Amstel, Beuckelaer en Balten ontwikkelde hij, los van elke italianiserende mode, op grootse wijze een typisch Vlaamse en zuiver persoonlijke stijl.
Hierin vallen vooral op de evenwichtige compositie, de opmerkelijke trefzekerheid van tekening, een nieuw natuurgevoel en een ongeëvenaarde gave om alle gegevens tot zuiver picturale waarden te herleiden. Hij beoefende de meest uiteenlopende genres: diablerieën en hellestukken: De dulle Griet, De val van de verdoemde engelen, De triomf van de dood; religieuze onderwerpen: De kruisdraging, De zelfmoord van Saul, De volkstelling te Bethlehem, De aanbidding der wijzen; symbolische voorstellingen: De spreekwoorden, De strijd tussen carnaval en vasten, De ekster op de galg; zedenschilderingen: Boerenkermis, Boerenbruiloft en landschappen (de zgn. kalenderbeelden): Jagers in de sneeuw, De donkere dag, De oogsters.
Brueghel wordt beschouwd als een Europees genie dat de 16-eeuwse noordelijke schilderkunst naar stijl en iconografie in nieuwe banen leidde. Zijn tijdgenoten zagen in hem slechts een vermakelijk en fantasierijk zedenschilder, die ze enigszins denigrerend Peer den Drol noemden.
LITT. R.van Bastelaer en G.Hulin de Loo, P.Bruegel l’Ancien (1907); R.van Bastelaer, Les estampes de P.Bruegel l’Ancien (1908); C.de Tolnay, Die Zeichnungen P.Bruegels (1925); E.Michel, Bruegel ; C.de Tolnay, P.Bruegel l’Ancien (1935);M.J.Friedländer, Altniederländische Malerei XIV (1937); G.Jedlicka, P.Bruegel, der Maler in seiner Zeit (1938); R.Genaille, P.Bruegel l’Ancien (1953); F.Grossmann, Bruegel, the paintings (1956); J. Grauls, Volkstaal en volksleven in het werk van P. Bruegel (1957); B.Claessens, Onze Bruegel (1969); R.H.Marijnissen en M.Seidel, Bruegel (1969); L. Münz, Bruegel drawings (1968); F.van Leeuwen, Iets over het handschrift van de ‘naer het leven’tekenaars (in: Oud Holland LXXXV, 1970); J.A. Spicer, The ‘naer het leven’ drawings: by P.Bruegel or R.Savery? (in: Master drawings VIII, 1970).