het gieten van brons, het vervaardigen van beelden in brons.
Men past veelal de cire-perdue-methode (verloren-vorm-methode) toe. Vooraf wordt een gipsmodel vervaardigd. Hierom legt men een laag klei en om het geheel nog een gipslaag voor de tijdelijke mantel. De klei wordt verwijderd, waarna in de lege ruimte een gelatinelaag wordt gegoten. Gipsmantel met gelatinelaag wordt nu afgenomen en een laagje was (3-6 mm dik) op de gelatine aangebracht. Dit wordt de dikte van het brons.
Nu wordt een chamottemassa (gips met gemalen baksteen) in de holle ruimte gegoten, terwijl vervolgens gips en gelatine worden afgepeld. Dan brengt men pijpen was aan die op bepaalde plaatsen op het wasbeeld worden vastgemaakt; dit worden de lucht- en toevoerpijpen voor het gesmolten metaal. Over beeld met pijpen giet men dan weer een chamottemassa, waarna dit geheel in-en-in-gedroogd wordt. Vervolgens klemt men de gehele massa in ijzeren vormkasten teneinde de druk, die door het gieten ontstaat, te weerstaan. Men giet met een alliage van 93 % koper en 7 % tin bij een temperatuur van 1200-1400 °C. Na afkoeling wordt de buitenste chamottelaag kapot gehakt.
De bronslaag is ruw en men zaagt de pijpen (die bronzen staven werden) af. Ciseleren, retoucheren en bijwerken met chemicaliën voltooien het werk. Oudtijds paste men voor brons een ‘fonte au sable’ (zandsmeltwerk) toe, waarbij het brons gegoten werd in een holle vorm van Brussels gietzand. Deze holle vorm ontstond door het model in het gietzand te drukken. Hierbij blijft het oorspronkelijk model bestaan. Deze methode is nu nog wel in gebruik voor eenvoudige onderwerpen.
LITT. H.Lüer, Technik der Bronzeplastik (1902).