Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-06-2019

Britse antillen

betekenis & definitie

eilanden gelegen in het Caribisch Gebied, die deel uitma(a)k(t)en van het Britse koloniale rijk. Sedert het begin van de 17e eeuw ondervonden de Engelsen weinig weerstand meer van Spanje in het Caribisch Gebied en begonnen er kolonies te stichten vanaf 1623 op Saint-Kitts, Nevis, Montserrat, Antigua en Barbados (1627).

De oorspronkelijke bevolking (zie Cariben) werd gedood of vluchtte naar naburige eilanden. Er volgde een toevloed van kolonisten door: de Engelse godsdienst- en burgeroorlogen, de inflatie wegens de grote hoeveelheid edel metaal uit de Spaanse kolonies, de verhoogde belastingen, en de teruggelopen afzetmogelijkheden voor textiel door de Europese oorlogen.

Daarbij kwam een grote vraag van de kolonisten naar arbeidskrachten om de oogsten te kunnen vergroten. Hierin werd voorzien door blanke contractarbeiders (geen loon, na afloop een stuk grond), gekidnapte Ieren en Schotten, weeskinderen, politieke en godsdienstige dissidenten en veroordeelden.

In 1640 hadden Barbados, Saint-Kitts en Nevis 50000 inwoners.Tot ca. 1650 werd voornamelijk tabak geteeld, door de grondeigenaar en enkele contractarbeiders en slaven. De eilanden voorzagen in hun levensonderhoud. Door de concurrentie van de betere virginiatabak gingen zij, met hulp van Ned. suikerexperts en slavenhalers over op de verbouw van suikerriet, waarbij een overgang plaatsvond van vele kleine arbeidsextensieve naar enkele grote arbeidsintensieve plantages. In steeds groter getale werden negerslaven aangevoerd. Door de hoge winsten werden de Britse Antillen van autarkische volksplantingen gebieden met een monocultuur die zelfs hun voedsel moesten importeren. Het welvaartsstreven was alleen ten bate van het moederland blijkens o.a. het verbod tot het stichten van steden en tot het hebben van eigen raffinaderijen of scholen. De Navigation Act (1651) verbood alle handel en scheepvaart behalve met het moederland en tussen de kolonies onderling, maar kon een uitgebreide smokkelhandel niet voorkomen.

De periode tot aan de Amerikaanse Vrijheidsoorlog (1775-83) was er een van grote bloei en enorme winsten voor de grootgrondbezitters, die zich in toenemende mate in Engeland vestigden. Barbados produceerde aan het eind van de 17e eeuw meer dan alle andere Britse kolonies samen. In de 18e eeuw werden de plantages en het aantal slaven nog groter. De gevolgen van de Amerikaanse Vrijheidsoorlog waren voor de eilanden rampzalig: voor de ruilhandel, die voorheen gevoerd werd met de Noord-Amerikaanse kolonies, werden zij afhankelijk van Canada. Tussen 1780-87 heerste overal hongersnood en de prijzen stegen sterk. De invloedrijke Westindische lobby in het Engelse parlement had steeds weten te voorkomen dat door grotere produktie of het verwerven van nieuwe suikergebieden de (beschermde) suikerprijs zou dalen.

Toch ontstond overproduktie o.a. door Napoleons Continentaal Stelsel; bovendien bezette Engeland in 1797 Trinidad en Tobago en verkreeg het in 1815 Guyana en Saint-Lucia. Op de oude suikereilanden was de grond geleidelijk uitgeput. Trinidad en Guyana bezaten nog grote stukken braak land. Door de aantrekkingskracht van deze gebieden, het verbod van slavenhandel (1807) en de afschaffing van de slavernij in de Britse kolonies (1.8.1834), raakten de plantage-eilanden in moeilijkheden. Daar kwamen nog bij: de opkomst van de bietsuiker in Europa en de suikerverbouw op Java, Mauritius, Cuba en in India. Ook de koffie leed onder concurrentie van Cuba en Brazilië, terwijl de katoen was weggeconcurreerd door de VS.

Vele ex-slaven trokken weg. Droogtes, aardbevingen, epidemieën en de in 1846 afgeschafte suikerpreferentie voltooiden de ineenstorting. Door kostenbesparende technieken en invoer van contractarbeiders uit India probeerde men de moeilijkheden te overwinnen. Ondanks een kleine opleving tijdens de Eerste Wereldoorlog was de welvaart definitief voorbij. Een verzoek tot aansluiting bij Canada van Jamaica, Barbados en de Leeward Islands (alle ‘oude’ kolonies) werd afgewezen. In de tijd van de economische wereldcrisis (jaren dertig) werden de eilanden gekenmerkt door grote sociale onrust, stakingen, opstanden, groeiende werkeloosheid en overbevolking, en opkomst van de vakbeweging. Deze vervulde voorlopig de rol van de politieke partijen, die pas met de komst van het algemeen kiesrecht na de Tweede Wereldoorlog konden ontstaan.

In 1958 werd door Engeland de Westindische Federatie opgericht, die in 1962 uiteenviel. Oprichting van een Oost-Caribische Federatie mislukte. Achtereenvolgens verkregen Jamaica, Trinidad en Tobago, Guyana, Barbados, de Bahamas en Grenada zelfstandigheid. Van de overige eilanden hebben Saint-Kitts-Nevis, Antigua, Dominica, Saint-Lucia en Saint-Vincent een geassocieerde status: zelfbestuur, terwijl Engeland Defensie en Buitenlandse Zaken behartigt. De overige, te klein om zelfstandig te kunnen zijn, zijn (nog) kolonies: Anguilla, Cayman Eilanden, Turks en Caicos Eilanden, Montserrat en de Virgin Islands. In 1968 werd de Caribbean Free Trade Area ingesteld (CARIFTA), in 1973 uitgebreid tot een Caribische Gemeenschap met gemeenschappelijke markt (zie Caribbean Common Market).

Men hoopt binnen dit kader tot een grotere politieke en economische integratie te komen. De grootste problemen vormen de structurele werkeloosheid, de overbevolking (emigratie naar Engeland, de VS en Canada) en de economische onderontwikkeling.

LITT. L.J.Ragatz, The fall of the planters class in the Brit. Car. 1763-1833 (1928); E.H.Carter, The story of our islands (4 dln. 1956); M.Ayearst, The Br. West-Indies. The search for self-government (1960); A.Burns, History of the Br. West-Indies (1965);M.G.Smith, The plural society in the Br. West-Indies (1965); G.O.’Loughlin, Econ. and pol. change in the Leeward and Windward Islands (1968); D.Lowenthal, West-Indian societies (1972).

< >