Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-06-2019

Bril

betekenis & definitie

m. (-len),

1. hulpmiddel ter verbetering van het gezichtsvermogen, dat bestaat uit twee in een montuur gevatte lensglazen die men voor de ogen plaatst: ik moet een bril gaan dragen; een gouden, zilveren bril, in goud, zilver gemonteerd; een blauwe, groene -, met zo gekleurde, meestal ongeslepen glazen, om voor lichtgevoelige ogen het schelle zonlicht te temperen; dergelijke apparatuur ter bescherming van de ogen tegen stof, vuur (stofbril); (spr.) wat baten kaars en bril als de(n) uil niet zien en wil?, het is vruchteloos, iemand die niet zien wil, te willen voorlichten; door de van een ander zien, op een ander afgaan, diens mening blind vertrouwen; ieder ziet door zijn eigen ieder ziet het op een bijzondere wijze; iets door een gekleurde zien, de zaken niet onbevooroordeeld beschouwen; hij heeft zijn niet op, hij let niet scherp op, ziet niet nauwkeurig; hij heeft wel een nodig, ziet niet scherp meer; twee joden weten wat een bril kost, die (wij) hoeven elkaar niets wijs te maken, zijn aan elkaar gewaagd in sluwheid; in het bekende rijmpje de eerste april, verloor Alva zijn -, verloor Alva de vesting Brielle, heeft een verwarring van deze betekenis met de laatste onder 2. genoemde plaats gehad;
2. (bij vergelijking) twee door een dwarsstreep verbonden ringvormige vlekken op het lichaam van sommige dieren, b.v. bij de brilslang; hout met een touwen lus waartussen men neus en bovenlip van een onhandelbaar paard klemt, praam; iemand een op de neus zetten, thans meestal: hem de pen of priem op de neus zetten, hem geducht de waarheid zeggen, zodat hij weet waaraan hij zich te houden heeft; (ook) hem een poets bakken; opening in een seinarm waarin een gekleurde ruit geplaatst kan worden; oog of open steun aan werktuigen, waardoor een bewegend deel op zijn plaats gehouden wordt; hulpdeel aan een draaibank dat tot steun dient bij het draaien van lange assen; zitting (vroeger een plank met in het midden een door een deksel gesloten gat) van een w.c.; op de benedenhoeken van een razeil bevestigde ring met gewoonlijk drie gaten voor het vastmaken van schoten en geitouwen; redoute, op zichzelf staand bastion zonder courtine, thans lunette.

Als brilleglas past men tegenwoordig nog alleen zgn. doorgebogen of meniscusglazen toe. Hiermee wordt bereikt dat de lichtstralen door de randzones meer loodrecht op het glas vallen; dit resulteert in vermindering van het astigmatisme (van het brilleglas).

In het algemeen is het brilleglas van een zodanige sterkte dat de verziendheid of bijziendheid van het oog geheel wordt opgeheven. Met zo’n glas ziet dat oog voorwerpen ‘op oneindig’ (in de praktijk vanaf ca. 10 m) scherp. Voor meer nabij gelegen voorwerpen stelt het oog zich in (zie accommodatie). Dit gaat gewoonlijk moeiteloos tot op 25 cm dichtbij, de normale leesafstand, maar naarmate men ouder wordt, kost het veranderen van de afstandsinstelling meer inspanning, en wordt zij op den duur geheel onmogelijk. Een leesbril kan hierin tegemoet komen. De werking daarvan is als die van een (zwakke) loep: van een voorwerp wordt optisch een verder weg gelegen beeld ontworpen.

Men kent combinaties van leesbril en gewone bril in één brilleglas, waarbij óf het onderste gedeelte als leesgedeelte dienst doet (bifocaal brilleglas), óf waarbij het glas naar de onderrand toe geleidelijk van sterkte verandert (multifocaal brilleglas).

Voor erg lichtgevoelige ogen staat een heel assortiment van zgn. getinte glazen ter beschikking. Ook is er tegenwoordig glas waarvan de lichtdoorlatendheid varieert al naar de helderheid van het erop vallende daglicht (zgn. fotochroom glas). Brilleglazen kunnen ook ontspiegeld worden (zie anti-reflectielaag).

< >