o., het onschendbare geheim van de aan de post of een andere openbare instelling van vervoer toevertrouwde brieven; het briefgeheim is bij de wet verzekerd; het briefgeheim geldt niet meer na de bezorging.
In Nederland is de onschendbaarheid van brieven geregeld door art. 172 G w en art. 8 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (Rome 1950). Inbreuk wordt onder bepaalde voorwaarden toegestaan in gevallen bij de wet voorzien. Zo heeft volgens art. 3 van de Postwet 1954 op bevel van de kantonrechter in ’s-Gravenhage opening plaats van brieven, die door geadresseerde worden geweigerd of die niet aan hem kunnen worden uitgereikt, terwijl terugzending niet mogelijk is. Voorts kan in door het WSv bepaalde gevallen door de rechter-commissaris en bij dringende noodzakelijkheid ook door de officier van justitie aan de PTT uitlevering worden bevolen van poststukken ten behoeve van het onderzoek (artt. 100 vlg.). Brieven aan iemand die failliet is verklaard, worden door de PTT aan de curator gegeven en door deze geopend (art. 99 Faill. W.).
Tenslotte staat de briefwisseling van en met gedetineerden onder de controle van de directeur van de strafinrichting, met uitzondering van de briefwisseling met justitiële autoriteiten e.d. (art. 91 Gevangenismaatregel). In bepaalde gevallen verricht de officier van justitie of de rechter-commissaris een dergelijke controle ten aanzien van preventief gedetineerden (artt. 222 en 225 Invoeringswet Strafvordering). Openen PTT-employé’s poststukken eigenmachtig, nemen zij daarvan inzage of maken zij de inhoud daarvan aan anderen bekend, dan maken zij zich schuldig aan een ambtsmisdrijf (artt. 372, 373 en 375 WSv).
In België is de onschendbaarheid van brieven bij art. 22 GW gewaarborgd. Dit artikel bepaalt dat de wet de agenten aanwijst die verantwoordelijk zijn voor de schending van het geheim van de aan de post toevertrouwde brieven. Schending van briefgeheim terwijl de brief aan de post is toevertrouwd, wordt strenger bestraft indien gepleegd door een postbeambte (artt. 28 en 29 wet van 26.12.1956 op de postdienst), dan door een particulier (art. 460 WStr). Voor schending van het briefgeheim, ook wanneer de brief niet meer aan de post is toevertrouwd, wordt een ambtenaar bestraft als voor een daad van willekeur (art. 151 WStr). De wet op de postdienst voorziet de mogelijkheid om in sommige gevallen aan de post toevertrouwde stukken te openen; d.i. voornamelijk het geval wanneer het vermoeden bestaat dat zich daarin zaken bevinden die door de wet verboden zijn, of waarop rechten of belasting verschuldigd zijn. De onderzoeksrechter mag brieven in beslag nemen (art. 36 en 87 WStr, art. 32 wet van 26.12.1956 op de postdienst).
Geen beslag mag echter gelegd worden op brieven die gedekt zijn door het beroepsgeheim en op die welke uitgaan van of bestemd zijn voor personen die grondwettelijke of volkenrechtelijke onschendbaarheid of immuniteit genieten. Brieven aan een gefailleerde geadresseerd worden aan de curator van het faillissement overhandigd (art. 478, boek 111 WvK).