brahman (brahma)1, (term, macht) - [Sanskriet], o.,
1. term uit de Oudindische veda, aanduiding voor o.a.: gewijde offerspreuk, gebedsformulier, lied, en ook de macht die daarin zetelt;
2. (hindoeïsme) een van de zeer fundamentele en universele machten die, in heelal en mensenwereld aanwezig, hun bestaan in het standhouden en functioneren van de schepping manifesteren.
In de latere vedische periode ontwikkelde het brahman zich tot het meest fundamentele principe, de uiteindelijke grond van alle existentie, waaruit de wereld geëmaneerd (voortgekomen) is, waarvan deze een manifestatie is, waaruit alle wezens ontstaan zijn, waardoor zij leven en waarheen zij weer terugkeren.
In de upanishaden (zie upanishad) wordt dan de menselijke persoonlijkheidskern (atman) ermee gelijkgesteld. Over de verhouding tussen brahman, wereld en ziel ontwikkelden zich, vooral in de vedanta uitvoerige theorieën; brahman doet het universum ontstaan zonder enige hulp of instrument; hoewel het zich in zijn schepping transformeert, blijft het tevens één en ondeelbaar; de zielen zijn samenstellende bestanddelen van het brahman, dat echter de ervaringen van de zielen niet ondervindt.