Tycho, Deens sterrenkundige, *14.12.1546 Schonen, †24.10.1601 Praag. Brahe studeerde rechten.
Hij werd door de zonsverduistering van 21.8.1560 tot de astronomie gebracht, die hij door een erfenis (1565) volledig kon gaan beoefenen. Hij studeerde daarna o.a. in Augsburg, waar hij verscheidene sterrenkundige instrumenten liet vervaardigen.
Zijn eerste roem dankte hij aan de waarneming van een nova in Cassiopeia (11.11.1572) en zijn verhandeling daarover, De nova stella anni 1572. Na een reis naar Duitsland en Italië kreeg hij van koning Frederik II het eiland Hven, alsmede de gebouwen en het instrumentarium voor zijn waarnemingen.
Brahe begon hier zijn lange reeks planetenwaarnemingen, die later J. Kepler in staat zouden stellen zijn befaamde wetten te vinden.
Brahe zelf verwierp echter het copernicaanse stelsel en poneerde een tussensysteem, dat de zon om een punt nabij de aarde liet draaien, als in de oudheid Ptolemaios veronderstelde, en de planeten om een punt nabij de zon, als Copernicus meende. Brahe was dan ook van meer belang als observator dan als theoreticus.
Mede door zijn constructietalenten en zijn voortdurende naspeuring van fouten werd de nauwkeurigheidsgrens (bij Copernicus nog ca. 10') bij hem tot 2' gereduceerd. Toen Brahe met koning Christiaan IV onenigheid kreeg, verliet hij Denemarken (1597).
Hij kreeg in 1599 van keizer Rudolf II een observatorium te Praag, waar Kepler één van zijn assistenten werd en waar Brahe zijn hoofdwerk Astronomiae instauratae progymnasmata (2 dln. 1602) uitgaf. Dit werk bevat behalve talloze waarnemingen ook zijn theorie over het planetenstelsel. LITT. J.A. Gade, The life and times of T. Brahe (1947).