regionale bouwstijl van de late gotiek in de Nederlanden, vooral tot bloei gekomen gedurende het Bourgondische Huis (1384-1482). Hij was geïnspireerd op de Noordfranse gotiek, met als regel in de kerkbouw een enkelvoudige naar het schip geopende westtoren, en veelal ronde pilaren met losse, grillige bladmotieven (‘koolbladkapitelen’).
Het ornament doet wat zielloos aan en is door het eenheidsstreven enigermate massaprodukt geworden. De grote kerkgebouwen in deze stijl vindt men veelal in Belg. en Ned.
Brabant (o.a. Antwerpen, Brussel, Leuven, Mechelen, ’s-Hertogenbosch), maar ook in de Noordelijke Nederlanden (Dordrecht, Alkmaar, Veere, Goes, Leiden).
In de profane bouwkunst vindt men veel stadhuizen (Leuven, Brussel, Middelburg) met soms overdadig architectonisch ornament. Bouwmeesters waren o.a.
Jan van Osy, Matthijs de Laeyens, de families Keldermans en De Waghemakere.
LITT. M.D. Ozinga, De gothische kerkelijke bouwkunst (1953).