o., akkerland dat niet (meer) in cultuur is.
Braakland is land waarvan niets geoogst wordt; in de regel bouwland waarop een periode niets gezaaid wordt na de oogst van het gewas. In vroegere tijden vervulde de braak zonder grondbewerking een belangrijke plaats in de primitieve akkerbouw. Zij werd dan een jaar of soms enkele jaren gehandhaafd, waarbij dan vee op de wilde vegetatie kon weiden. De grond werd dan weer rijker aan voedingsstoffen en humus en kon weer een gewas produceren. In Europa heeft een braakjaar in verschillende eenvoudige vruchtopvolgingsstelsels lang standgehouden. Later kwamen er diverse gewassen voor in de plaats, aanvankelijk vooral vlinderbloemigen (zie Papilionaceae), b.v. klaver, die de grond verrijken met stikstofverbindingen en door het vee beweid kunnen worden.
In een intensieve landbouw past de langdurige braak echter niet meer. Zij is thans beperkt tot een periode van hoogstens enkele maanden, de zgn. stoppelbraak tussen de graanoogst in de zomer en de inzaai in de herfst of de braak tussen de oogst in de herfst en de voorjaarsinzaai. De periode tussen de oogst in de zomer en de inzaai in het voorjaar wordt meestal gebruikt voor de verbouw van een voedergewas of een groenbemestingsgewas. Een dergelijk gewas kan eventueel al in het voorjaar gezaaid worden, waarbij het hoofdgewas als dekvrucht fungeert. In de regel moet de (stoppel-)braak echter thans meer benut worden voor onkruidbestrijding dan voor het herstel van een verarmde grond. Met groenbemesting en met kunstmest kan men de voedingstoestand voldoende op peil houden.
De onkruidbestrijding geschiedt meestal door een aantal bewerkingen van de grond waardoor periodiek de door de bewerking tot kieming gestimuleerde onkruiden bestreden worden. Voor de bestrijding van onkruiden die zich door middel van ondergrondse organen vermeerderen (b.v. kweek) wordt ook vaak een samenspel tussen grondbewerking en toediening van chemische middelen beoefend. Men spreekt hier van de zwarte braak.