Ned. dichter, *20.2.1870 Middelburg, ♱14.3.1943 ’s-Gravenhage. Boutens promoveerde in 1899 te Utrecht in de klassieke letteren, was enkele jaren leraar te Voorschoten en vestigde zich in 1904 te ’s-Gravenhage.
Terwijl zijn eerste verzen onder invloed van de Nieuwe-Gidspoëzie, vooral van het sensitivistische vers van Gorter, waren geschreven, werd zijn later werk gaandeweg oorspronkelijker en typisch symbolistisch. De strakke, ingetogen, maar tegelijk diepe klank van Boutens’ poëzie, vol ingehouden hartstocht, is het uiterlijk gewaad waarin hij zijn platonische levensgevoel vertolkte.
Zijn bewerking van de Middelned. sproke Beatrijs werd het meest bekend onder het grote publiek. Bij verscheidene gelegenheden trad Boutens als gelegenheidsdichter op, o.a. voor de studentenlustra te Delft en Leiden met het Spel van Platoon’s Leven (1908) en Alianora (1910), voor de herdenking van het ontzet van zijn geboortestad in 1574 met het spel Middelburgs overgang in 1574 (1924).
Zijn gedicht bij de verloving van prinses Juliana, Een nieuwe lente op Hollands erf, werd als rijmprent onder de schooljeugd verspreid.De grote vormbeheersing die zijn poëzie kenmerkt, stelde hem in staat tot een aantal voortreffelijke vertalingen, o.a. van Platoon, Homeros, Aischylos, Sofokles, Sapfo, Goethe, Oscar Wilde, Louise Labé en Omar Khayam. Boutens werd destijds gerekend tot de grootste lyrici van zijn tijd. Sindsdien is het oordeel meer gereserveerd; kritiek geldt vooral de overmaat aan techniek. Werken: Verzen (1898; met een inleiding van L. van Deyssel), Praeludiën (1902), Stemmen (1907), Beatrijs (1909), Vergeten liedjes (1909), Strofen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe (1919; vermeerderde herdr. 1932), Zomerwolken (1922), Tusschenspelen (1942). Uitgaven: Gegeven keur (1942; bloemlezing), Verzamelde werken (7 dln. 1943—54), Verzamelde lyriek (2 dln. 1968).
Litt. A. Reichling, Het platonisch denken bij P. Boutens. Poging tot verklaring van Boutens’ wijsgeerige gedichten (1925); D.A.M. Binnendijk, Een protest tegen den tijd (1946); H.
Mulder, Boutens en de bijbel (1948); K. de Clerck, Uit het leven van P.C. Boutens (1964).