(botste, heeft en is gebotst),
1. met een schok aankomen tegen (m.n. van bewegende voertuigen gezegd), neervallen op: twee wagens botsen tegen elkaar; de lansen botsten op de schilden; veelal wordt gedacht aan een terugspringen van de tegen elkaar treffende voorwerpen;
2. (fig.) (van plannen, denkbeelden, instellingen) in strijd, in tegenspraak, in vijandige aanraking komen.