Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-06-2019

Bosboom, johannes

betekenis & definitie

Ned. schilder, *18.2.1817 ’s-Gravenhage, ♱l4.9.1891 ’s-Gravenhage; sedert 1851 gehuwd met de schrijfster A.L.G.BosboomToussaint. Bosboom was leerling van B.J.van Hove, daarna van de Haagse Academie.

Bosboom, die gerekend wordt tot de oudere meesters van de Haagse School, is vóór alles de schilder van het kerkinterieur. Hij probeerde aanvankelijk zijn doel te bereiken in een zeer nauwkeurige schildering, waarin elk detail volkomen verantwoord was, het geheel in een stijl waarmee de 17e-eeuwse traditie werd voortgezet.

Na zijn huwelijk werd zijn penseelstreek breder en zijn stijl grootser. Zijn kleurengamma verhelderde zich.

Bosboom, die soms aan sterke depressies leed, hervond vaak rust in een verblijf buiten de stad. Daar vond hij een nieuw motief in de boerderijdelen, die weldra evenveel waardering vonden als zijn kerkinterieurs.

Op zijn tochten naar buiten maakte hij de schetsen voor zijn zeer bekwaam geschilderde aquarellen. Werken: Een en ander betreffende mijn loopbaan als schilder (1891; uitg. door A.Glavimans, 1949). LITT. H.F.W.Jeltes, Uit het leven van een kunstenaarspaar (1910); G.N.Marius en W.Martin, J. Bosboom (1917); M.F.Hennus, J.Bosboom (1940); Cat. tent. J.Bosboom (Delft, 1958—59); J.de Gruyter, De Haagse School I (1968).

< >