(borstelde, heeft geborsteld)
I. overg.,
1. met een borstel reinigen of gladstrijken, -wrijven; schuieren: zijn haar borstelen; (weverij) de haartjes van het laken zoveel mogelijk in dezelfde richting strijken, het opmaken door middel van borsteltrommels; iemand afborstelen; (ook) hem geducht de waarheid zeggen, uitschelden (meer gewoon: de mantel uitvegen)-,
2. (schildersterm) op forse wijze schilderen;
II. onoverg.,
(van haren) steil overeind staan of gaan staan.