Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-05-2019

Borduurwerk

betekenis & definitie

o. (-en),

1. het werk of de kunst van borduren;
2. borduursel;
3. het opgezette, nog niet voltooide werk waaraan geborduurd wordt.

Bij borduurwerk wordt een versiering met de naald aangebracht op een bestaande stof. Men is om die reden niet vrij in het ontwerpen van de ornamenten, maar tekening en uitvoering moeten geheel verband houden met aard en constructie van het te bewerken materiaal. De borduurkunst kwam reeds in de oudheid voor. Assyriërs, Meden en Perzen versierden hun stoffen in rijke ornamenten met cirkelvormige motieven; Egyptenaren, Romeinen en Grieken kenden eveneens borduursels. Galliërs en Germanen bezaten bij de Romeinen grote vermaardheid om hun weven en borduren van linnen stoffen. Deze versieringen werden uitgevoerd in kruissteek en bestonden voornamelijk uit dooreengevlochten lijnen, als vanzelf aangegeven door de grove, zelf gesponnen linnen weefsels. Later werd deze Oudgermaanse versieringswijze vervangen door het uit het oosten afkomstige meer weelderige borduurwerk.

In het begin van de middeleeuwen werd de borduurkunst veel beoefend, vooral in de kloosters. Men bepaalde zich tot het versieren van voorwerpen die bij de eredienst gebruikt werden. De zgn. kloosterbanden waren brede banden die langs hals-, pols- en rokzomen werden genaaid. Een zeer bekend borduurwerk is de tapisserie de Bayeux uit de 11e eeuw, een tapijt van ca. 70 m lang en ruim 50 cm hoog. Een van de oudste Europese borduurwerken is afkomstig uit de stiftskerk van Aldeneik te Maaseik. Het wordt toegeschreven aan de H.

Harlindis en de H. Relindis (eerste helft 8e eeuw).

In de 13e eeuw nam de borduurkunst een hoge vlucht. Men borduurde gehele voorstellingen; de tekeningen werden vrijer, en de uitvoering zo fijn, dat men zelfs uitdrukking in de gelaatstrekken wist te leggen. Ook leken gingen zich op deze kunst toeleggen; eerst edelvrouwen en later rijke patriciërsvrouwen. In de renaissance werd het borduren met kruissteek in verschillende kleuren veel beoefend. Het werd op linnen uitgevoerd en werd dikwijls in verbinding gebracht met ‘open werk’. Dit ontstaat door het uithalen van draden uit het weefsel en het omwoelen van de overige draden (punto tirato). Uit deze tijd dateert ook het Holbeinwerk, een techniek uitgevoerd op linnen in rijgsteken, zo door elkaar gewerkt dat een rand ontstaat, uitsluitend bestaande uit lijnen die een hoek van 90° of 45° vormen.

In barok en rococo, een tijd van overladen versieringen, werd bij het borduren druk gebruik gemaakt van opgenaaid lint en van gouden pailletten. In de 17e eeuw waren er prachtige goudborduursels, zijden en reliëfborduurwerk waarbij de vormen een duidelijke decoratieve functie hadden. Zeer bekend zijn de grote werkstukken in pointclairwerk. De 18e-eeuwse borduursels, voornamelijk in zijde uitgevoerd, zijn staaltjes van groot vakmanschap, kleurgevoel en geduld. Het kleurengamma in een borduurwerk omvatte soms meer dan 100 nuances. In tegenstelling tot borduurwerken uit de vorige eeuwen bepaalt de hedendaagse stofversiering zich veelal tot het werken met grove wollen en katoenen draden, terwijl de grote verscheidenheid van stoffen met ingeweven of opgedrukte afbeeldingen een ruime mogelijkheid laat voor het versieren met kruissteek, platte steek en diverse varianten.

Men onderscheidt in borduurwerken het met fijne zijde en gouddraad uitgevoerde Japanse en Chinese borduurwerk; verder Arabisch borduurwerk in sprekende kleuren en geometrische figuren; Engels borduurwerk, geheel wit, naar tekening van Walter Crane e.a.; goudborduurwerk, waarbij de gouden draden heen en weer over de stof gelegd worden en met zijden draden worden gehecht; het Richelieuborduurwerk, een open borduurwerk waarbij de vormen omrand worden met een festonneersteek en de tussenliggende stof wordt weggeknipt; Frans borduurwerk, dat op fijne witte grondstof in platte steken wordt uitgevoerd.

LITT. J.W.A. Naber, De borduurkunst (1901); T. de Dillmont, Encyklopadie der weiblichen Handarbeiten, die Stickerei (1901); L.F. Day en M. Buckle, Art in needlework (5e dr. 1926); A. Nieuwburg, Het wit-, stop- en sneewerk in onze volkskunst (in: Bijdragen en meded.

Rijksmus, voor Volkskunst, 1955); N. Rol, Stekendictionaire (1966); C. Dreesmann, Borduurkunst (3e dr. 1971).

< >