[Eng.], m. (-s), in een tuin rand van onbepaalde breedte met bloemplanten.
De bloemplanten in een border, m.n. de vaste of overblijvende soorten, worden gerangschikt naar kleur, hoogte en bloeitijd. Deze wijze van gebruik van bloemen in de tuin is tegen het eind van de 19e eeuw in Engeland ontstaan. Vóór die tijd werden nagenoeg uitsluitend een- of tweejarige bloemplanten tot ronde en ovale perken verenigd, dikwijls als mozaïekperk. Nadat men in de 19e eeuw kennis had gemaakt met talloze, uit andere landen (o.a. China en Japan) ingevoerde planten, werd vooral door William Robinson (1838-1935) belangstelling gewekt voor het gebruik van winterharde soorten. Zijn tijdgenote Gertrude Jekyll zocht naar mogelijkheden om deze planten een rol te laten spelen in de tuin: geïnspireerd door de wilde bloemenpracht langs de bermen van de wegen rangschikte zij de planten in borders en groepen, rekening houdend met de vaak uiteenlopende eigenschappen en kwaliteiten van de soorten afzonderlijk. In Nederland introduceerde Bonne Ruys, in navolging van Gertrude Jekyll, de vaste plantenborders als nieuwe vorm in de tuinarchitectuur.
LITT. M. Ruys, Het nieuwe vaste plantenboek (1973).