v.,
1. veelkleurigheid (soms ongunstig);
2. gemengdheid, grote verscheidenheid;
3. (ook) bontbladigheid, het voorkomen van anders dan groen gekleurde bladgedeelten .
Er bestaat een erfelijke bontheid, die bij bepaalde Acer- en Abutilon-variëteiten de bladeren een witte rand verleent. Er bestaat eveneens een bontheid, die door een virus veroorzaakt wordt. Hierbij kunnen de bladeren hoekige, gele en lichttot donkergroene vlakjes vertonen. In Zuid-Amerika kan het overbrengen van dit virus door een insekt, Bemisia tabaci, geschieden.