Amerikaans toneel- en filmacteur, *25.12.1899 New York, †14.1.1957 Los Angeles. In 1917 liep Bogart bij de marine een verwonding aan zijn bovenlip op, die hem een typisch spraakgebrek bezorgde.
In de jaren twintig vervulde hij hoofdrollen op het toneel van Broadway. Belangrijke bijrollen als gangster speelde hij in de films The petrified forest (1936), Dead end (1937), Angels with dirty faces (1938), The roaring twenties (1939) en They drive by night (1940).
Zijn eerste hoofdrol speelde hij in High Siërra van Raoul Walsh (1941; scenario: John Huston). Onder regie van Huston ontwikkelde hij zich tot de tegen zijn noodlot vechtende zware jongen (tough guy) in The Maltese falcon (1941) en Across the Pacific (1942).
Na Casablanca (1943, met Ingrid Bergman) volgden vier films met zijn vierde echtgenote Lauren Bacall, en The treasure of Siërra Madre van Huston (1948). Zijn grote tijd was in 1949 bij Warner voorbij.
Hij herwon zijn oude roem in The African queen van Huston (1951, met Katherine Hepburn), waarvoor hij een Oscar kreeg. De neergang van zijn eigen legende beeldde hij in zekere zin uit als de filmregisseur in The barefoot contessa (Joseph Mankiewicz, 1954).
Zijn laatste rol speelde hij in The harder they fall (Mark Robson, 1956). Hij speelde in ca. 70 films. LITT. T.Granich, H.Bogart (1956); G.Bounoure, H.Bogart (1962); J.Ruddy en J.Hill, The Bogey man, portrait of a legend (1965); C.McCarthy, Bogey, the films of H.Bogart (1965); P.Michael, H.Bogart, the man and his films (1965); A.G.Barbour, H.Bogart (1973).