Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 04-06-2019

Boezeroen

betekenis & definitie

m./o. (-s, -en), korte kiel met lange mouwen, meestal van blauw gestreept katoen of linnen, vroeger door zeelieden, sjouwers en ambachtslieden, vooral als onderkleed, gedragen: in zijn – zitten, zonder jas; (zegsw.) hij heeft nog een hart in zijn –, in zijn lichaam, hij is niet ongevoelig, (ook) niet laf; Jan Boezeroen, minachtend voor werkman, ook collectief voor: de werkmansstand.

< >