[Jap., weg van de krijgsman], Japanse riddermoraal die zich in de krijgsliedenmilieus ontwikkelde. De oorsprong van deze, eerst ongeschreven regels ligt in de feodale tijd; op den duur echter werden zij door verscheidene geleerden vastgelegd, o.a. door Jamaga Soko (1622-85).
Aan het confucianisme ontleende Boesjido de trouw aan de leenheer (in wiens plaats na 1868 de keizer trad), de zelfopoffering, de eerbied voor de ouders en de vendettaplicht; aan het zen-boeddhisme werden zelfbeheersing en soberheid ontleend. Het begrip Boesjido heeft grote invloed gehad in de Japanse geschiedenis.
LITT. I.Nitobe, Busjido (1937); R.Benedict, The chrysanthemum and the sword (1946).