(boeide, heeft geboeid),
1. in boeien sluiten, vastbinden; geboeid raken, zitten (van schepen), aan de grond vastraken, zitten;
2. (oneig. en geheel fig.) kluisteren, van de vrijheid beroven; iemand zijns ondanks dwingen op een plaats te blijven: ziekte hield hem weken lang aan zijn bed geboeid; breidelen, in toom houden (hartstochten); door banden van liefde en trouw aan elkaar verbinden; de aandacht boeien, vast-, bezighouden, beletten af te dwalen, m.n. van een schrijver gezegd, een schouwspel, een verhaal, een lied; iemand boeien, hem vast aan zich binden, zijn geest in beslag nemen: zij wist hem altijd te boeien.