Duits fluitbouwer en musicus, *9.4.1794 München, †25.11.1881 München. Böhm is vooral bekend geworden door zijn ontwerp van een nieuw type dwarsfluit, de böhmfluit.
De belangrijkste principes waarop het ontwerp van deze fluit berust, zijn:
1. de vingergaten op akoestisch ideale plaatsen aanbrengen (geen compromissen in verband met spreidmogelijkheden van de vingers);
2. tegemoetkoming aan de bespeelbaarheidseisen door een uitgebreide applicatuur die, bij behoud van natuurlijke vingerposities, alle vereiste ‘grepen’ veroorlooft, van de kleppen zijn vele met meer dan één vinger te bedienen; voor vele tonen of toonsopvolgingen biedt deze applicatuur diverse alternatieven;
3. de gaten krijgen een zeer grote doorsnede, zodat een grotere gelijkmatigheid van klank (van laag tot hoog) en een krachtiger toon bereikt wordt;
4. de konische boring is vervangen (1847) door een cilindrische, waardoor de klank een meer ‘open’ karakter krijgt, karakteristiek voor de moderne dwarsfluit (de oude klinkt donkerder en minder krachtig);
5. de kleppen zijn zoveel mogelijk van het (in ruststand) open type: meer en grotere klepafsluitkussentjes vormen te zamen een aanzienlijk deel van de binnenoppervlakte van de fluit, hetgeen de helderheid van de klank benadeelt.
Böhm schreef vele briljante fluitcomposities en o.a. het werk Die Flöte und das Flötenspiel (1871).
LITT. A.Rochstro, A treatise on the construction, the history and the practice of the flute (1890; herdr. 1967).