Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 30-05-2019

Bodemtemperatuur

betekenis & definitie

v. (-turen), temperatuur van de bovenste aardkorstlaag, waarin de dagelijkse en jaarlijkse temperatuurwisselingen plaatsvinden.

Het door de zon verwarmde bodemoppervlak verliest warmte door uitstraling, warmtegeleiding naar de aangrenzende luchtlaag en naar diepere grondlagen, en door verdamping. Overdag en ’s zomers overheerst de winst aan warmte; ’s nachts en ’s winters hebben de verliezen de overhand en koelt het aardoppervlak af. De dagelijkse temperatuurschommeling heeft haar minimum bij zonsopgang en haar maximum kort na de hoogste zonnestand. In de noordelijke gematigde streken valt de laagste temperatuur in jan. en de hoogste in juli. De dagelijkse schommelingen dringen slechts tot op een diepte van 0,5-1 m door, en de jaarlijkse tot 10—20 m diepte. Op de grootte van de temperatuurschommeling (temperatuuramplitude) zijn o.a. de topografie van het oppervlak, de profielbouw, de kleur, de dichtheid en het vochtgehalte van de grond en de bodembedekking van grote invloed.

Een helling op het zuiden, een donkere kleur, een dichte structuur, een hoog vochtgehalte en het niet begroeid zijn, vergroten de amplitude aan het oppervlak en daarmee de temperatuuramplitude in de bodem. Hierdoor blijven natte gronden (grote warmtecapaciteit en groot warmtegeleidingsvermogen) in het voorjaar lang koud. Op gronden met een gering warmtegeleidingsvermogen en een kleine warmtecapaciteit (b.v. veenkoloniale gronden) is de kans op nachtvorstschade het grootst.

< >