Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 30-05-2019

Bloeiwijze

betekenis & definitie

v./m. (-n), (ook: bloemgestel, inflorescentie), wijze waarop bloemen aan de stengel(s) gerangschikt zijn.

Gewoonlijk ontspruit een bloem uit de oksel van een schutblad (bractee). Dikwijls verliezen de loofbladeren geleidelijk aan afmeting en vorm naarmate zij hoger geplaatst zijn om tenslotte als ‘bractee’ te fungeren. In de bractee-oksel is de bloem ‘zittend’ (zonder steeltje) of heeft zij een (kort) bloemsteeltje. Op de bloemsteel staan heel vaak twee kleine schubjes (vrijwel) tegenover elkaar (bracteolen). Als de onderste bloem het eerst bloeit, en daarna de eerstvolgende hogere enz., bloeit de buitenste (op een plat vlak geprojecteerd) het eerst en de hoogste (binnenste) het laatst: de inflorescentie is middelpuntzoekend (centripetaal), of ook ‘onbepaald’, omdat het aantal bloemen geen relatie heeft met het aantal bloemdragende stengels.

Als de bloemen langs één hoofdas zitten, is de inflorescentie een aar (spica). Als zij gesteeld zijn, is zij een tros (racemus of botrys). Een aar met vlezige (dikke) hoofdas is een bloeikolf (spadix), gewoonlijk in de oksel geplaatst van een bloeischede (spatha). Weegbree heeft een aar, gouden regen een tros, aronskelk en kalmoes een bloeikolf. Een tros waarvan de bloemen steeds langer gesteeld zijn naarmate zij lager aan de hoofdas staan, zodanig dat alle bloemen vrijwel in een horizontaal vlak komen te liggen, heet een tuil (corymbus). Als de hoofdas van een tros of aar zeer kort is, komen de bloemen op ongeveer gelijke hoogte bijeen op de stengeltop.

Zijn zij daarbij langgesteeld, dan spreekt men van een scherm (umbella, b.v. sleutelbloem). De schermbloemigen (Umbelliferae) hebben vaak een scherm van schermen (samengesteld scherm). Aan de voet van een scherm staan vrijwel altijd vele bracteeën bijeen (involucrum).

Zeer algemeen komt de ‘cymeuze’ inflorescentie voor, d.w.z. de stengeltop eindigt met een bloem. Beneden deze eindbloem, die het eerst ontluikt, ontspringen zijassen, die eveneens met een bloem eindigen. Dit kan zich herhalen. Bevindt zich telkens één zijtak beneden de eindbloem, dan is er sprake van een monochasium (enkelvoudig bijscherm); telkens twee: een dichasium (gevorkt bijscherm, b.v. Caryophyllaceae); telkens meer dan twee: een pleiochasium (b.v. wolfsmelk). Omdat de centrale bloem van de cymeuze bloeiwijze het eerst ontluikt en de volgende (lagere) daarna, die steeds verder van dat centrum afstaan, heet deze middelpuntvliedend (centrifugaal), of ook ‘bepaald’, want het aantal bloemen houdt direct verband met het aantal bloemdragende stengels.

Een monochasium waarbij de zijtakken in één (verticaal) vlak liggen en beurtelings links en rechts ontspruiten, heet een waaier (rhipidium, Iridaceae); alle zijtakken in één vlak en naar één kant geeft een sikkel (drepanium, b.v. Juncaceae). Als de zijassen niet in één verticaal vlak liggen, en alle of links, òf rechts ontspruiten, ontstaat een schroef (bostryx, b.v. hertshooi); indien afwisselend om en om links en rechts, een schicht (cincinnus, b.v. Boraginaceae).

Er zijn vele tussenvormen van bepaalde en onbepaalde inflorescentie, b.v. de piramide vormige, gesteeld-bloemige pluim (panicula), en vele katjes (amentum). Deze laatste (b.v. van de Betulaceae en Fagaceae) zijn aarvormig en eenslachtig, maar in wezen cymeus. De mannelijke katjes bestaan uit ‘meeldraad-bloemen’ en vallen na de bloei in hun geheel af.

Bijzondere inflorescenties zijn b.v. nog de aren van de Gramineae, die botanisch geen aren zijn, en het korfje of hoofdje (capitulum) van vele Compositae, waarbij een ‘algemene bloembodem’ (receptaculum), die zich als de platte of bolle, verbrede stengeltop voordoet, vele zittende bloemen draagt (vgl. zonnebloem).

Een vlezige algemene bloembodem komt bij de meeste Moraceae voor; bij vijgen b.v. is dit een holle zak, die op de binnenwand vele zeer kleine bloempjes draagt. Onregelmatige bloemkluwentjes (glomeruli) treden op bij b.v. brandnetel en biet.

Soms lijken inflorescenties één enkele bloem te zijn (pseudanthium), b.v. de zonnebloem en ook het ‘cyathium’ van wolfsmelk.

< >