m. (-en),
1. soort hond met bijzonder goed ontwikkelde reukzin;
2. (fig.) wreed, bloeddorstig mens; woekeraar.
De bloedhond is een grote, zachtaardige hond, die in het geheel niet bloeddorstig is zoals zijn naam suggereert. Hij heeft een zeer imposante kop met enorme lappen van oren en veel plooien in de kophuid, die zeer ruim is. Het ras is van Franse herkomst en moet in de 11e eeuw met de Normandiërs in Engeland terecht zijn gekomen. De hond is vooral bekend geworden om het uitstekende speurwerk. Er is ook mee gejaagd op mensen. De neus is lang, het reukorgaan is bijzonder ontwikkeld.
De kop is in zijn geheel lang met een duidelijke achterhoofdsknobbel. De vacht is kort en glad. De kleur is bruin, roodbruin, rood, vaalrood of roestbruin. Witte vlekken aan de borst, voeten en staartpunt zijn toegestaan. Het is een forse hond; schouderhoogte: 64-72 cm; gewicht: 40-45 kg. In Schotland worden deze honden wel als lawinehond gebruikt.