een gevolg van de zijdelingse verstrooiing van de zonnestralen door de dampkring. Het licht wordt verstrooid wanneer het op deeltjes valt die de grootte van moleculen hebben.
Het licht wordt des te sterker verstrooid naarmate de golflengte kleiner is: wordt de golflengte van het licht tweemaal zo klein, dan wordt de verstrooiing (diffusie) zestien maal zo sterk.Het blauwe en het violette deel van de zonnestralen worden dus vele malen sterker verstrooid dan het rode. Vandaar dat de ondergaande zon er rood uitziet en de hemel een blauwe kleur heeft. Ook ver verwijderde bergen hebben in een heldere atmosfeer vaak iets blauwachtigs.
De verstrooiende laag is in dat geval de dampkring tussen de bergen en het oog. Naarmate de verstrooiende deeltjes kleiner zijn, wordt het blauw van de hemel dieper. Zijn de deeltjes grof, hetgeen in de regel bij de aanwezigheid van kleine waterdruppels het geval is, dan is het blauw bleker en wordt het heiig.