v., theorie ter berekening van de luchtkrachten op een luchtschroef, waarbij men deze beschouwt te zijn opgebouwd uit een oneindig aantal bladelementen die de vorm van een vleugelprofiel hebben.
De luchtschroef, verticaal opgesteld , is gedacht horizontaal te zijn doorgezaagd in een oneindig aantal mootjes. Eén zo’n zgn. bladelement is duidelijkheidshalve te dik weergegeven; de profielneus is naar de draairichting toegekeerd. In het horizontale vlak, het vlak van de doorsnede, maakt de raaklijn aan het profiel een hoek β met de lijn EB die zelf loodrecht op de motoras staat, de instelhoek of bladhoek. Het bladelement met (theoretisch oneindig kleine) dikte DE is dan als het ware een stukje vliegtuigvleugel, waarop, door de draaiing van de luchtschroef onder een invalshoek = β een luchtkracht P1 werkt . Deze kracht kan worden ontbonden in de trekkracht T1), evenwijdig aan de motoras en werkend in een richting tegengesteld aan de richting waarin zich de motor bevindt, en in de schroefweerstand Ws,1 ,loodrecht op T1, dus werkend in het schroefvlak dat loodrecht op de motoras staat. Ws,1 werkt in een richting tegengesteld aan de draairichting van de luchtschroef en heeft dus een remmende invloed op de draaiing van de schroef. Sommatie van alle trekkrachten T1; T2, T3 enz. en van alle schroefweerstanden Ws,1, Ws,2, Ws,3, enz. op alle bladelementen waaruit de luchtschroef is opgebouwd, levert de totale trekkracht T en de totale schroefweerstand Ws van de luchtschroef.