v. (-ën), vormen van intensieve veehouderij .
De bio-industrie vertoont industriële kenmerken, zoals grote gespecialiseerde produktie-eenheden op een relatief kleine oppervlakte, veel mechanisering of automatisering van de werkzaamheden, standaardisatie van het produkt en vooral het zgn. niet grondgebonden zijn. Ook worden bij deze vorm van veehouderij vaak contracten afgesloten met leveranciers en afnemers. De benaming bio-industrie, die het meest gebruikt wordt voor sommige vormen van varkens-, kippen- of mestkalverenhouderij, heeft een ongunstige betekenis gekregen door de kritieken met betrekking tot het welzijn van de dieren en de milieuverontreiniging. Met het oog op de wereldvoedselvoorziening wordt overigens wel betwijfeld of het omzetten van granen in varkens- en pluimveevlees of eieren juist is. De granen worden grotendeels geïmporteerd, terwijl van de dierlijke produkten weer veel wordt geëxporteerd.
Bij de mestkalveren wordt melkeiwit met een laag rendement omgezet in zgn. blank kalfsvlees. De kalveren worden hierbij in kleine boxen geplaatst en uitsluitend met ijzerarme kunstmelkpreparaten gevoerd, waardoor een zekere anemie opgewekt wordt en het vlees bleek van kleur wordt.
LITT. S.Algra e.a., Bio-industrie (1972); Ned. ver. tot bescherming van dieren, Intensieve veehouderij en dierenbescherming (1973); Landbouwschap, Intensieve veehouderij en milieu (1973); Nat. raad landbouwk. onderzoek, veehouderij en welzijn van dieren (1975).