v. (-ën), energie die vrijkomt als twee elkaar aantrekkende deeltjes, die zich aanvankelijk op grote afstand van elkaar bevinden, dicht bij elkaar gebracht worden.
Afhankelijk van de omstandigheden kan de bindingsenergie in verschillende vormen vrijkomen, b.v. als warmte of in de vorm van straling. Wil men omgekeerd elkaar aantrekkende deeltjes, die zich dicht bij elkaar bevinden, scheiden, dan moet daartoe een hoeveelheid energie toegevoerd worden, die minstens gelijk is aan de bindingsenergie. Zo is bekend dat het voor het verdampen van een vloeistof nodig is warmte toe te voeren (yerdampingswarmte), daar bij het verdampen de oorspronkelijk dicht bij elkaar liggende vloeistof moleculen op onderling veel grotere afstanden gebracht worden. Bij het condenseren van de damp tot vloeistof komt de bindingsenergie in de vorm van de warmte weer vrij (condensatiewarmte). Iets dergelijks doet zich voor bij het kristalliseren van een stof, waarbij onder warmte-ontwikkeling (zie kristallisatiewarmte) de deeltjes zich in een bepaalde configuratie aaneenvoegen.
Zeer belangrijk is het begrip bindingsenergie voor de fysica van de atoomkernen. De positief geladen protonen in een atoomkern oefenen op elkaar sterke afstotende krachten uit, de coulombkrachten. Er komen in de atoomkern, die bestaat uit protonen en neutronen, evenwel ook sterke aantrekkende krachten, de kernkrachten, voor, die de afstotende, elektrostatische krachten kunnen overwinnen. De kernkrachten werken tussen protonen en protonen, protonen en neutronen en neutronen en neutronen en hebben een zeer kleine dracht (actieradius). De laatstgenoemde eigenschap heeft tot gevolg dat de kernkrachten pas belangrijk worden wanneer de deeltjes, waartussen zij werkzaam zijn, zich zeer dicht bij elkaar bevinden (ca. 10-12 cm).
Dus overheerst op grotere afstanden van elkaar de afstotende elektrostatische kracht (deze is omgekeerd evenredig met r2, als r de onderlinge afstand der deeltjes voorstelt), op kleine afstanden overheersen de aantrekkende kernkrachten (deze zijn omgekeerd evenredig met ongeveer r6). Dank zij de kernkrachten kunnen de deeltjes van een atoomkern bijeen blijven en kunnen stabiele atoomkernen voorkomen. Bij de vorming van een atoomkern uit zijn bouwstenen (protonen en neutronen) komt de bindingsenergie vrij, die buitengewoon groot is (zie kernfusie, zie koolstofkringloop). De bindingsenergie is des te groter, naarmate de kern uit meer deeltjes is samengesteld. De bijdrage van elk deeltje tot de bindingsenergie is ongeveer gelijk, behalve bij de lichtste kernen waar deze bijdrage kleiner is.
De bijdrage van één deeltje tot de bindingsenergie blijkt het grootst te zijn bij kernen die uit 50—60 nucleonen bestaan; gaat men over naar zwaardere kernen, dan wordt deze bijdrage weer wat kleiner. Men kan dus energie winnen, d.w.z. bindingsenergie laten vrijkomen, ten eerste door lichte kernen samen te voegen (kernfusie) en ten tweede door een zware kern in twee kleinere delen te splijten (zie kernsplijting).
LITT. M.Alonso en E.J.Finn, Fundamentele natuurkunde, v, Kernfysica (1972).