(stak bij, heeft bijgestoken),
1. door insteken vermeerderen;
2. de turf een laag dieper uithalen;
3. al stekende de juiste vorm aan iets geven: de smid moet de hoef bijsteken;
4. in een vliegtuig de stuurknuppel naar voren brengen om te gaan duiken; prikken;
5. de molenstenen dichter bij elkaar brengen.