(spijkerde bij, heeft bijgespijkerd),
1. wat stuk is (voorlopig) door spijkeren herstellen;
2. iets goedmaken, zijn schade inhalen: voor zijn mondeling examen moet hij nog heel wat bijspijkeren;
3. opknappen, herstellen van ziekte of zwakte: hij is weer aardig bijgespijkerd;
4. iemand met geld ondersteunen; bijbetalen: veel moeten bijspijkeren.