een ruïneheuvel (hüyük) in ZuidwestTurkije aan de bovenloop van de Büyük Menderes (Meander). De opgravers Seton Lloyd en J.Mellaart hebben hier 40 opeenvolgende bewoningslagen kunnen vaststellen (1954—59).
De oudste (laatchalkolithische) periode (laag 40—20) wordt gekenmerkt door geometrisch versierd aardewerk.Ook zijn er metaalvondsten gedaan, waaronder de oudst bekende dolk uit Anatolië (5e millennium v.C.). In de vroege bronstijd (laag 19—6) was de nederzetting dichtbevolkt en hoogstwaarschijnlijk versterkt. Opvallend is de continuïteit in de huizenbouw volgens een rechthoekig grondplan, het zgn. megarontype. Diverse altaren met stierhoorns voor de huiscultus zijn aangetroffen; hiermee is een tussenschakel vastgesteld tussen de vroegere (neolithische) stiercultus van Catal Hüyük, meer oostelijk gelegen, en de latere middenminoïsche stiercultus op Kreta in het westen (zie Minoïsche beschaving). In de midden- en late bronstijd (laag 5—1) bestond er een groot gebouwencomplex dat door brand verwoest is.
Mogelijk was Beycesultan toen de hoofdstad van het oude Arzawa. Overblijfselen van een later paleis doen meer aan dat van een provinciaal vorst denken. Inscripties zijn niet gevonden; daardoor ontbreekt uitsluitsel over de verhouding en positie van de stad ten opzichte van de Hettieten.
Litt. S.Lloyd, Early highland peoples of Anatolia (1967).