een door of namens de overheid (in Nederland de rijksluchtvaartdienst) afgegeven bewijs, dat de houder bevoegd is een bepaalde functie in de luchtvaart uit te oefenen, ongeacht het feit of hij deze als beroep of anderszins uitoefent; b.v. bewijs van bevoegdheid als sportvlieger, als verkeersvlieger der derde, tweede en eerste klasse, als boordwerktuigkundige, als zweefvlieger en als ballonvaarder. Behalve voor ‘luchtvarenden’ is het bezit van zo'n bewijs ook voor sommige categorieën van ‘grondpersoneel’ vereist, b.v. personen belast met het onderhoud van luchtvaartuigen en die daarbij een bepaalde verantwoordelijkheid ten aanzien van de luchtwaardigheid van het materieel hebben.
De eisen voor het verkrijgen van een bepaald bewijs van bevoegdheid worden in elk land door de overheid opgesteld en gepubliceerd. Daarbij moeten in ieder geval de internationale (minimum) voorschriften van de International Civil Aviation Organization (ICAO) in acht worden genomen.