(bevolkte, heeft bevolkt),
1. van volk, bewoners, inwoners voorzien; een school bevolken, leerlingen naar die school zenden; (een stal, tuin) van dieren voorzien;
2. als bewoner leven op: de Kirgiezen bevolken de steppen; dat gebied wordt door allerlei wilde dieren bevolkt; fig.: de gestalten die zijn droom bevolkten.