o. (s), betadeeltje-deeltje, elektrisch negatief of positief geladen deeltje (elektron of positron). Bètadeeltjes komen met grote snelheid vrij bij radioactieve omzettingen.
Zij werden het eerst door A.H.Becquerel ontdekt door hun ioniserende werking. Doordat bètadeeltjes een grote snelheid hebben en tevens geladen zijn, zijn zij in staat gasmoleculen te ioniseren, hetgeen tot gevolg heeft, dat het gas geleidend wordt voor elektrische stroom. De bètadeeltjes met negatieve lading ondergaan in een magnetisch en in een elektrisch veld afwijkingen in dezelfde zin als de kathodestralen. Uit de grootte van deze afwijkingen kan men de snelheid van het deeltje en de verhouding van de lading tot de massa bepalen.De snelheden van bètadeeltjes zijn buitengewoon groot; zij variëren van ca. 30 tot meer dan 99 % van de lichtsnelheid (300000 km/s), afhankelijk van de radioactieve stof die het bètadeeltje uitzendt. De verhouding van de lading tot de massa blijkt voor een bepaald bètadeeltje niet constant, maar steeds afhankelijk van de snelheid waarmee het beweegt. Dit is geheel in overeenstemming met de relativiteitstheorie, volgens welke de massa van een voorwerp niet constant is, maar bij toenemende snelheid groter wordt. Daar deze massatoeneming bij kleine snelheden zeer gering is, bemerkt men hiervan gewoonlijk niets, maar bij de grote snelheden van bètadeeltjes wordt het effect goed meetbaar. Uit de waargenomen verhouding van lading tot massa van het bewegende deeltje kan men nu echter berekenen, welke waarde deze verhouding zou hebben, wanneer het deeltje stilstond (rust massa). Men vindt dan, dat deze verhouding voor een bètadeeltje met negatieve lading (beta-deeltje) geheel dezelfde waarde heeft als de verhouding van lading tot massa voor een elektron.
Hieruit leidt men af, dat beta-deeltjes elektronen zijn, die uit atomen van radioactieve stoffen weggeslingerd worden. Het is ook mogelijk de lading van bètadeeltjes afzonderlijk te bepalen.
Daartoe werden in een luchtledige ruimte de van een bepaalde stof af komstige bètadeeltjes opgevangen en hun totale lading gemeten. Tevens werd het aantal van de door die stof uitgezonden bètadeeltjes bepaald. Door combinatie van deze waarnemingen kon de lading van één beta-deeltje gevonden worden, die volkomen gelijk bleek te zijn aan die van een elektron. Hiervóór is in hoofdzaak gesproken over deel tjes of elektronen. Onder bètadeeltjes verstaat men echter ook de betaldeeltje -deeltjes of positronen. Deze deeltjes zijn vrijwel identiek aan elektronen; zij verschillen van elektronen o.a. daarin dat hun lading een positieve eenheidslading is.
Het positron is het antideeltje van het elektron (zie annihilatie, zie antideeltje). Aan C.T.R.Wilson is het gelukt de banen van bètadeeltjes zichtbaar te maken (zie wilsonvat).