v. (g. mv.), overbrenging van stuifmeel op bloemstempels: de bestuiving kan zijn gewoon, kunstmatig, door wind, water of insekten.
Het stuifmeel (zie pollen) ontstaat in de helmhokjes (theca) van de helmknoppen (anthera) van de meeldraden. Wanneer het rijp is openen zich die hokjes met spleten, poriën of kleppen, en het stuifmeel kan naar buiten komen. Het moet dan op een stempel van een stamper terechtkomen, waar het kiemt en uitgroeit tot een stuifmeelbuis, die door stempel en stijlkanaal heengroeit, en aangekomen in het vruchtbeginsel een zaadknop binnendringt, waarna daarbinnen de bevruchting plaats heeft. Wil bevruchting bij ‘hogere’ planten voorkomen, dan moet daaraan bestuiving voorafgaan.
Bij planten met tweeslachtige bloemen, dus met meeldraden èn stampers, bestaat dikwijls de mogelijkheid van zelfbestuiving (autogamie); dan komt het stuifmeel op de stempel van dezelfde bloem terecht. Het meest extreme geval in dit opzicht vormen de kleistogame bloemen, die zich nooit openen (o.a. bij sommige soorten van viooltjes). Zelfbestuiving is de normale wijze van voortplanting van vele cultuurgewassen (haver, rijst, erwten e.a.). Het geval dat het stuifmeel afkomstig is van andere bloemen van hetzelfde individu maakt geen principieel verschil; men noemt dit ook wel geitonogamie.
Bij veel tweeslachtige bloemen is zelfbestuiving onmogelijk of zeer moeilijk, o.a. in het geval van dichogamie, waarbij meeldraden en stampers niet tegelijkertijd rijp zijn. Het meest komt voor de protandrie (b.v. geranium), wanneer de stempels pas rijp worden en ontvankelijk voor stuifmeel nadat de meeldraden verwelkt zijn; minder algemeen is het omgekeerde geval van de protogynie (weegbree, luzula). In andere gevallen is de ligging van de delen in de bloemen van die aard, dat zelfbestuiving onmogelijk is en dus kruisbestuiving (xenogamie) noodzakelijk, b.v. bij de bloemen van de Orchidaceae, waar het stuifmeel, tot klompjes (polliniën) verenigd, niet op de eigen stempel terecht kan komen. Bij planten met eenslachtige bloemen kan natuurlijk het stuifmeel op een stempel nooit van dezelfde bloem afkomstig zijn. Bij eenhuizige (monoecische) planten staan mannelijke en vrouwelijke bloemen op hetzelfde individu, b.v. bij eiken en beuken; daar is zelfbestuiving dus nog mogelijk; bij tweehuizige (dioecische), waar meeldraden en stampers steeds op verschillende individuen worden aangetroffen, zoals bij wilgen, populieren, dadels, is alleen kruisbestuiving (allogamie) mogelijk.
Het stuifmeel wordt in vele gevallen door de wind overgebracht (windbloemen, anemofiele bloemen). Het wordt dan in grote massa’s gevormd, zodat men hele wolken kan waarnemen; het is licht en droog en de stempels zijn gewoonlijk groot (voorbeelden: bij vele bomen en bij de grassen). Windbloemen trekken noch door haar kleur, noch door haar geur sterk de aandacht. Zeer dikwijls vindt de overbrenging van stuifmeel plaats door dieren. Behalve in gevallen waar vogels (o.a. kolibries) of vleermuizen voor bestuiving zorgen, geschiedt dit door insekten (insektenbloemen, entomofiele bloemen).
De insekten bezoeken de bloemen om daaruit honing (nectar) of stuifmeel te verzamelen (b.v. papaver, waar alleen stuifmeel, geen honing, te vinden is). De honing kan oppervlakkig liggen, zoals bij de Umbelliferae, of min of meer verborgen, b.v. bij de Labiatae, soms in een lange spoor (orchideeën als Platantherd). Vooral in het laatste geval kunnen alleen insekten met een lange zuigsnuit de honing bemachtigen. Terwijl sommige bloemen door tal van verschillende insekten bestoven kunnen worden, zijn andere afhankelijk van de aanwezigheid van specifieke insekten.
Zo is klaver afhankelijk van hommels. Insektenbloemen zijn gekenmerkt door een opvallende kleur of geur (of beide), waardoor zij uit de verte voor insekten waarneembaar worden. Haar stuifmeel is zwaarder dan dat van de windbloemen; dikwijls kleverig of van stekels of wratten voorzien, waardoor het gemakkelijk aan het lichaam van de insekten blijft haken. Bij enkele waterplanten met drijvende of ondergedoken bloemen vindt bestuiving met behulp van het water plaats. [dr.L.Anker].