v.,
1. duurzaamheid;
2. onveranderlijkheid;
3. (klimatologie, oceanografie) grootheid die de kans op wind of stroom uit een bepaalde richting aangeeft . De bestendigheid wordt als volgt berekend. Indien van een aantal waarnemingen bij een wind de resulterende richting en snelheid van de wind worden berekend, verkrijgt men het vectorieel gemiddelde van de wind. Laat men de richting buiten beschouwing, dan kan men de gemiddelde snelheid uit hetzelfde aantal metingen berekenen; men verkrijgt dan het rekenkundig gemiddelde, dat groter is dan het vectorieel gemiddelde. De bestendigheid wordt gevonden door het vectorieel gemiddelde te delen door het rekenkundig gemiddelde.
Voorbeeld: een twaalftal metingen levert de volgende gegevens op (waarbij de snelheid in een willekeurige grootheid is uitgedrukt, b.v. m/s of in km/h): NW 12, NW 10, N 8, NO 16, NO 20, O 20, ZO 14, ZO 10, O 20, O 15, NO 8 en NO 12. De resulterende richting en snelheid hieruit zijn ONO 8,7 ; het rekenkundig gemiddelde van de snelheden is 13, 8. De bestendigheid is nu (8,7 :13,8) x 100 = 63 %. Waren alle richtingen NO geweest, dan waren de resulterende richting en snelheid NO 13,8 en de bestendigheid (13,8 : 13,8) X 100 = 100 %.
De bestendigheid is dus een maat voor de kans op wind of stroom uit een bepaalde richting, vergeleken met de resulterende richting. De bestendigheid schommelt in een passaat of moesson tussen 80 en 90 %; van de westelijke winden van de Indische Oceaan ligt de bestendigheid tussen 45 en 65 %. De Agulhas Stroom op de zuidoostkust van Afrika heeft de grootste bestendigheid van de zeestromen, nl. 80-92 %.