Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-03-2019

Berm

betekenis & definitie

m. (-en),

1. het vrijwel horizontale gedeelte in of onderaan het talud van dijk of aardebaan; ook een vrijwel niet of licht verhard deel van de bovenkant van de aardebaan van een weg, naast de zijstraten, soms aan weerszijden, soms tussen twee hoofdrijbanen (middenberm); in laagland in het bijzonder zo’n strook tussen een weg en een daarlangs lopend water: de berm afweiden, het gras daarop laten afgrazen;
2. dikke laag modder in grachten en sloten. De berm dient tot steun van de verharding en geeft bij voldoende breedte gelegenheid tot uitwijken en tot het aanbrengen van beplanting. Kabels voor telefoon, elektriciteit e.d. en buisleidingen worden in de berm aangebracht. Bij een weg worden bermen ook gebruikt ten dienste van het verkeer (vluchtberm). Bij dijken spreekt men naar gelang de berm aanwezig is aan de zijde van het te keren water of wel aan de zijde van het beschermde land, van buiten- of binnenberm.

Bij zeedijken komen soms beide voor tot verzwaring van het dijkprofiel. Een buitenberm wordt meestal boven het niveau van gewoon hoog water aangebracht en dient dan als waterkering, terwijl het deel van de dijk boven de berm alleen dienst doet bij stormvloeden. De binnenberm geeft steun tegen de waterdruk en vermindert het doorkwellen van de dijk, (zie kwel); hij verbreedt voorts het grondvlak van de dijk, waardoor deze meer stabiel wordt. Op de binnenberm wordt vaak een rijweg aangelegd.

< >