volksrepubliek in West-Afrika, 113048 km2, 2,9 mln. inw. Hoofdstad: Porto Novo. Tot 1975 heette Benin Dahomey; vroeger was het onder de naam Slavenkust bekend. FYSISCHE GESTELD HEID. De smalle strook die Benin tussen Togo en Nigeria inneemt, wordt in het noorden ingenomen door de Atakora Bergen, die rond vruchtbare bekkens gelegen zijn.
De kust is laag en zandig en gaat binnenwaarts over in lagunen. Het klimaat is heet en vochtig met grote regenval die naar het noorden toe af neemt. Merkwaardig is dat ook aan de kust de neerslag vrij gering is. Dit heeft tot een minder dichte vegetatie geleid. BEVOLKING. Het zuiden is, o.a. door het gunstige klimaat, het dichtst bevolkt. Hier woont 70 % van de bevolking, wat een dichtheid van 120 inw./km2 oplevert. Door het terugdringen van tropische ziekten is het geboortenoverschot 28. De bevolking bestaat uit Fon, Adja, Bariba Joroeba en enkele kleine stammen. In het noorden wonen de Peuhl; van hen is 15 % moslim, 17 % christen en de rest aanhanger van natuurgodsdiensten.
De belangrijkste steden zijn Porto Novo (80000 inw.), Abomey (30000 inw.), Ouidah (20000 inw.) en de havenplaats Cotonou met 120000 inw. ECONOMIE. Benin is een arm land waar de akkerbouw het voornaamste bestaansmiddel is. In het droge noorden verbouwt men aardnoten, gierst, katoen en kolanoten, in het vochtige zuiden oliepalmen, cacao, koffie, maïs, maniok en knolgewassen. Bossen van oliepalmen zijn zeer talrijk in het zuiden maar een nog niet te bestrijden ziekte vormt een ernstige bedreiging. De nationale economie is nl. voor driekwart afhankelijk van de oliepalm (produktie 1973: 50000 t palmpitten, 21000 t palmpitolie, 8000 t palmolie).
De katoenproduktie breidt zich sterk uit (produktie 1973: 50000 t). Veeteelt wordt op de noordelijke savannen uitgeoefend (1972: 700000 runderen, 650000 schapen, 650000 geiten, 400000 varkens) en visserij in de kustlagunen. De industrie is weinig ontwikkeld en heeft door gebrek aan grondstoffen (behalve kalksteen) en afzet ook weinig kansen. Naast wat ambachten zijn er enige verzorgende industrieën, zoals zeepfabrieken, brouwerijen en een cementfabriek. Verder olieperserijen en visconservenfabrieken.
Handel. De voornaamste invoerartikelen zijn voedingsmiddelen, aardolieprodukten en metaalwaren. De belangrijkste uitvoerprodukten bestaan uit palmolie, palmpitten, aardnoten en katoen. In 1971 bedroeg de invoer 21,2 mrd., en de uitvoer 11,7 mrd. CFA frs. Frankrijk is de voornaamste leverancier en afnemer, maar ook Nederland is belangrijk. Verkeer. Er is 6000 km weg, waarvan ca. 600 km geasfalteerd, het gehele jaar door bruikbaar. Het spoorwegnet is 1100 km lang, waaronder een uitbreiding van 520 km tussen Dosso (Niger) en Parakou, die in 1975 gereed kwam.
Daardoor heeft de uitstekende haven Cotonou een goede verbinding met het achterland. Cotonou heeft een vliegveld, terwijl er in het binnenland nog vier kleinere zijn. STAATSINRICHTING. Benin is in 1960 als Dahomey een onafhankelijke presidentiële republiek geworden. Na de vijfde coup sinds de onafhankelijkheid, in 1972, nam luitenant-kolonelM.Kérékou het bestuur over. Deze stelde de ‘nationale raad van de revolutie’ in als de voorlopig hoogste instantie. Hijzelf werd president.
Financiën. De begroting van 1974 voorzag in inkomsten van 12,5 mrd. CFA frs en uitgaven van 13,6 mrd. CFA frs.
Defensie. Het leger bestaat uit twee infanteriebataljons (totaal 2100 man). De luchtmacht heeft 150 manschappen en officieren. GESCHIEDENIS. Benin behoorde tot in de 17e eeuw tot het koninkrijk Allada of Ardrah, dat in drie gebieden verbrokkelde. Een ervan, Dahomey, veroverde ca. 1725 de andere. De koningen leverden slaven aan de Europese handelaren, ontvingen daarvoor vuurwapens, wat hun een overwicht verschafte op de stammen in het binnenland. In 1851 werd een handelsverdrag met Frankrijk gesloten. Koning Gle-Gle erkende echter niet het recht van de Fransen douanerechten te heffen in Cotonou en moedigde de slavenhandel aan.
Hierdoor kwam hij in moeilijkheden met Engeland en Frankrijk. In 1861 nam Engeland Lagos in bezit. In 1863 kwam Porto Novo onder Frans protectoraat. In 1892 zond Frankrijk een expeditie tegen koning Behanzin, die zijn vader Gle-Gle in 1889 was opgevolgd. In 1894 gaf hij zich aan de Fransen over, waarmee er een einde kwam aan het onafhankelijk bestaan van Dahomey. Na de verovering trachtten de Fransen zoveel mogelijk van het achterland in bezit te krijgen, waardoor zij in botsing kwamen met Engeland en Duitsland, die eveneens naar beheersing van deze gebieden streefden. De westgrens werd vastgelegd bij het Frans-Duitse verdrag van 1897 en de oostgrens bij het Frans-Engelse verdrag van 1898. In 1899 werd Dahomey als Franse kolonie een onderdeel van het gouvernement Frans West-Afrika.
Na op 4.12.1958 interne autonomie te hebben gekregen, werd Dahomey op 1.8.1960 een onafhankelijke republiek met Hubert Maga als president, die onder druk van het algemeen vakverbond op 28.10. 1963 aftrad. Kolonel Soglo, stafchef van het leger, vormde een voorlopige regering, waarin zowel Maga als de twee oppositieleiders Apithy en Ahomadegbe zetelden; alle politieke organisaties werden ontbonden. Op 19.1.1964 trad Soglo terug voor een burgerbewind met Apithy als president en Ahomadegbe als premier. Nadat 27.11.1965 Apithy’s eigen partij, de Parti démocratique dahoméen, hem uit zijn functies had ontheven en in zijn plaats Ahomadegbe had aangewezen, ontstond er een zodanig verwarde toestand dat de inmiddels tot generaal bevorderde Soglo op 22.12.1966 opnieuw de macht in handen nam. Dit bewind-Soglo hield drie jaar stand. Op 17.12.1967 werd hij afgezet na een militaire staatsgreep. Luitenant-kolonel A.Alley werd president. Op 28.6.1968 benoemden de militairen de vm. minister van Buitenlandse Zaken E. D.Zinsou tot president en verzochten hem een burgerregering te vormen. In dec. 1968 werd Zinsou echter af gezet na een militaire staatsgreep onder leiding van kolonel Kouandété. Er werd een militair driemanschap ingesteld.
In 1970 begon Dahomey weer met het experiment van een burgerregering. De drie belangrijkste politieke leiders van het land, de vm. presidenten H. Maga, J. Ahomadegbe en S.M. Apithy vormden een Presidentiële Raad, waarbij zij om beurten twee jaar staatshoofd zouden zijn. Op 26.10.1972 volgde wederom een militaire coup, deze keer geleid door de plaatsvervangende stafchef van de strijdkrachten, majoor M.Kérékou. De Presidentiële Raad werd ontbonden. In de nieuw gevormde regering werd Kérékou president en regeringsleider.
De politieke instabiliteit is voornamelijk een gevolg van de moeilijke sociaal-economische positie waarin Benin verkeert. Twee factoren spelen hierin een belangrijke rol: 1. Een overschot aan ambtenaren (ca. 12000, d.i. tweemaal zoveel als nodig is); hun salarissen belopen 60 % van de begroting. Dit stamt uit de tijd toen vele Dahomeyers ambtenaren waren in het hele Franse gebied in Afrika. Toen dit gebied in onafhankelijke staten uiteenviel, keerden zij terug naar hun land.
2. De economie van Benin wordt van een constant dreigend bankroet gered door financiële injecties uit Frankrijk. Een nieuwe coup in 1975 mislukte. Kérékou is voorstander van minder nauwe economische betrekkingen met Frankrijk. Hij streeft ernaar zijn land een socialistische economie te geven en heeft daartoe reeds verschillende ondernemingen genationaliseerd.
Li TT. M.Herskovits, Dahomey, an ancient African kingdom (1938); A.Journeaux, P.Pélissier en R. Parisse, Géographie du Dahomey (1962); W.J. Argyle, The Fon of Dahomey, a history and ethnography of the old kingdom (1966); R.F.Burton, A mission to Glegle, king of Dahomey (nieuwe uitg. met inleiding van C.W.Newbury, 1966); R.J.Harrison Church, West Africa (6e dr. 1968, hfdst. 25);
Zimmer, Dahomey (1969); M.A.Giélé, Naissance d’un état noir. L’évolution politique et constitutionelle du Dahomey (1969); U.Clemens e.a., Dahomey und seine wirtschaftsraumliche Gliederung (1970).