Friedrich Eduard, Duits filosoof en psycholoog, *17.2.1798 Berlijn, +(verdronken) 1.3. 1854 Berlijn. Beneke studeerde theologie en filosofie in Halle en Berlijn, waar hij in 1820 privaatdocent werd.
Hij was een tegenstander van Hegels absoluut idealisme en stond evenals de aan hem verwante Herbart, een empirische psychologie voor die de basis moet vormen voor alle filosofische vakken. Vooral zijn boek met de uitdagende titel Grundlegung zur Physik der Sitten (1822) werd hem door Hegels aanhangers kwalijk genomen. In Kant waardeerde Beneke diens beperking van het kennen tot het ervaarbare, maar zijn begrips-apriorisme verwierp hij omdat het volgens hem schuldig is aan de latere idealistische speculatie over het absolute.Zijn psychologie is verwant aan die van het associationisme van de Britse empiristen, waarbij hij Locke als zijn leermeester beschouwde. Volgens Beneke is de fundering van de psychologie dat wat onmiddellijk in het bewustzijn is gegeven: de innerlijke ervaring. Het enige immers dat wij in onszelf kunnen kennen, is onze eigen ziel. Deze innerlijke ervaring moet met dezelfde natuurwetenschappelijke methode worden benaderd als waarmee de fysica de uitwendige ervaring onderzoekt. De ziel bestaat niet als eenheid maar uit een aantal fundamentele vermogens (Urvermögen) die op prikkels vanuit de buitenwereld wachten. Deze prikkels worden opgenomen en ingelijfd, waardoor voortdurend nieuwe vermogens ‘aangroeien’. Wat zo in de ziel ontstaat, verbindt zich en versmelt ten dele onderling.
Onbewust geworden elementen blijven als ‘spoor’ voortbestaan om te gelegener tijd te worden gereproduceerd. In het vlak van de op deze wijze geanalyseerde voorstellingen is ook het denken en daarmee de logica gefundeerd. Vanuit zijn psychologische kenleer ontwikkelde Beneke tevens een ethiek en (zoals ook Herbart deed) een pedagogiek. Werken: Erkenntnislehre nach dem Bewusstsein der reinen Vernunft (1820), Erfahrungsseelenlehre als Grundlage alles Wissens (1820), Grundlegung zur Physik der Sitten (1822), Neue Grundlegung zur Metaphysik (1822), Psychologische Skizzen (2 dln. 1825—27), Das Verhältnis von Seele und Leib (1826), Kant und die philosophische Aufgabe unserer Zeit (1832), Lehrbuch der Psychologie als Naturwissenschaft (1833), Grundlinien des natürlichen Systems der praktischen Philosophie (1837). Litt. O.Gramzow, Benekes Leben und Philosophie (1899); P.Rausch, Genetische Darstellung der ethischen Theorie Benekes (1927).