v. (-en),
1. het bemalen met waterwerktuigen ;
2. land dat bemalen wordt.
In de mijnbouw moet men het water verwijderen dat naar de afzetting doorsijpelt ofwel rechtstreeks vanuit de bovengrond of uit verlaten gangen of mijngedeelten, ofwel van grotere afstand langs poreuze of gescheurde rotslagen. Soms kan men het water met boringen of achter dammen opvangen. Meestal wordt het echter in de winplaatsen zelf in kleine vergaarputten verzameld en door zuigerpompen onder geringe druk naar de ‘watergalerijen’ in de nabijheid van de schachten gepompt (secundaire bemaling). Elektrische centrifugaalpompen stuwen het water verder onder hoge druk (0,01 N/mm2 per 1 m diepte = 1 at per 10 m diepte) naar de bovengrond (hoofdbemaling). In verband met het meestal agressief karakter van het mijnwater (opgelost zwavelzuur) en de abrasie door de meegevoerde vaste deeltjes, is voor zulke installaties uiteraard een hoge graad van bedrijfszekerheid vereist. Daarom maakt men de watergalerijen groot genoeg om de vaste deeltjes te laten bezinken, om plotselinge schommelingen in de watertoevoer te kunnen opvangen, en om het in normale omstandigheden mogelijk te maken de pompen slechts gedurende de goedkope-energieperioden (b.v. nachttarief) te laten werken.
De pompen zelf moetenmet inachtneming van de nodige reserve het maximaal debiet kunnen verwerken en zodanig opgesteld zijn, dat zij zelfs bij overstroming van de mijn in werking kunnen blijven. Sommige mijnen moeten tienmaal meer water pompen dan zij erts produceren.