(beliep, heeft belopen),
1. lopen over begaan: die weg is niet te belopen;
2. lopende afleggen: die afstand is haast niet te belopen;
3. lopende bereiken; lopende inhalen;
4. bedragen, uitmaken: het beloopt over de honderd gulden;
5. (van vloeibare stoffen) zich verbreiden over of door: een (met bloed) belopen oog, waarvan het wit met rode bloedaartjes overdekt is.