Ned. dichter, *12.11.1757 Vlissingen, †11.3.1786 Utrecht. Oorspronkelijk bakkersknecht, kon hij op zijn 22e jaar in Utrecht door hulp van welwillende Vlissingers theologie gaan studeren, waar de sterk Duits georiënteerde ‘Utrechtse school’ bloeide (R.M. van Goens, H. van Alphen, J.
Kinker). Het merendeel van zijn poëzie: Gezangen mijner jeugd (1782), Vaderlandsche Gezangen (1782-83), gepubliceerd onder het pseud.Zelandus, de keurbundel Gezangen (1785), boeit thans aanmerkelijk minder dan destijds: de bombast waarmee de gevoelens worden omkleed kan hun oppervlakkigheid niet verbergen. Zijn experimenten met nieuwe vormen, oden, balladen, rijmloosheid, hebben ook anderen niet tot grote prestaties gebracht. Hij gaf in 1784 een kritisch tijdschrift uit: De Poëtische Spectator.
Litt. J.A. Nijland, Leven en werken van J. Bellamy (2 dln. 1917).