[Gr. schrijfwijze voor Hebr. beliyyacal, waarvan de etymologie onzeker is], uitdrukking in het OT. In psalm 18,5 staat zij in verband met het dodenrijk.
Sommigen denken aan de Babylonische godin Belili, die ook bij de onderwereld behoort; andere verklaring: zonder juk (talmud).Het meest waarschijnlijk is de betekenis: zonder waarde, nutteloos, ijdel. Beliar is een latere vorm in de sibyllijnse orakels, de hemelvaart van Jesaja, het Testament der 12 patriarchen. Daarin is de betekenis: de antichrist (vgl. 2 Kor. 6,15).
Litt. D. Winston Thomas, Beliya’al in the OT (Bibl. and Patr. Studies, 1963, 11-19).